Shakespeare’s twee Henry IV stukken, met een glanzende hoofdrol voor Sir John Falstaff, zoals ik al zei één van mijn favoriete Shakespeare personages.
Ik wil er drie momenten uitlichten. De verstoting van Falstaff door prins Hal,
de toekomstige koning Henry V vindt zijn voorafschaduwing in de act 2, scene 4
van het eerste deel van Henry IV, als Falstaff nog het bruisende middelpunt is
van de troep in de Boar’s Head en de vrolijkheid, de levenslust ervan af spat.
Falstaff en Hal doen een rollenspel om de kroonprins voor te bereiden op een
bezoek aan zijn vader, de volgende dag, die zich ongetwijfeld zeer kritisch
over hem gaat uitlaten. In de eerste ronde speelt Falstaff de koning die zijn
zoon verwijt zich onder zeer twijfelachtig gezelschap te begeven. Er is echter
één uitzondering: zo’n corpulente man “of a cheerful look, and a pleasing eye
and a noble carriage... Harry, I see virtue in his looks”... Falstaffs
heerlijke lofzang op zichzelf. Dan wisselen de rollen en speelt Hal zijn eigen vader
en Falstaff de zoon. Het is een stroom van woede en ingehouden gewelddadigheid
die Falstaff in de rol van Hal (maar natuurlijk eigenlijk als zichzelf) over
zich heen krijgt. Hal is in het gezelschap van een duivel in de vorm van een
dikke oude man: de scheldwoorden rollen over elkaar heen. “Wherein is he good,
but to taste sack and drink it? Wherein crafty, but in villainy? That
abominable misleader of youth, Falstaff, that old white-bearded Satan?”
Het is
buitengewoon lelijk en naar wat Hal hier doet. Falstaff moet volkomen ontdaan
zijn; zijn antwoord ontroert mij telkens weer: “No good my lord, banish Peto,
banish Bardolph, banish Poins [de namen van Falstaffs metgezellen], but for
sweet Jack Falstaff, kind Jack Falstaff, true Jack Falstaff... old Jack
Falstaff, banish him not thy Harry’s company: banish plump Jack [ik stel me zo
voor dat hier de rollende, lachende woordenvloed van Falstaff tot een
nauwelijks meer hoorbare fluister is geworden], and banish all the world”. Jack
Falstaff verbannen is alles in de wereld verbannen dat niet machtspolitiek en
geweld is. Hals antwoord (met samengeklemde kaken) is grimmig en resoluut: “I
do, I will”...
Falstaff
stijgt tot nieuwe hoogten (het tweede moment dat ik wil uitlichten) als Hal hem
als officier meeneemt naar het slagveld waar de beslissende slag tegen Hals
rivaal Hotspur zal plaatsvinden. Natuurlijk is Falstaff geen vechtersbaas. ‘Wat
sta je daar’, schreeuwt Hal hem toe, ‘geef me je zwaard’! Falstaff bezweert hem
dat hij maar wat op adem staat te komen na grootse heldendaden: “Turk Gregory
never did such deeds in arms as I have done this day”. Hal kan zijn pistool wel
krijgen en hij geeft hem zijn holster.
Er blijkt een bottle of sack in te zitten. Dat is Falstaffs statement,
zijn afkeer van het bloedvergieten. Een buitengewoon grappige scène, maar ook
een uiting van pacifisme. Dit is een scène die zijn geldigheid blijft houden in
alle tijden, op alle slagvelden, ook nu weer, in deze tijd van oorlog en
verovering.
Wat Falstaff verder vooral probeert te doen, is wat wij denk ik allemaal zouden
doen wanneer we het slagveld opgeschopt werden: overleven. Ook op het slagveld
triomfeert de vitalist: de man die in alle omstandigheden, ook met zo veel dood
om zich heen, het leven zoekt en zeker niet een eervolle (hoezo eervol?) dood:
“I like not such grinning honour as sir Walter hath (een edelman die hij net
dood heeft aangetroffen): give me life”.
Het is het motto dat Bloom aan zijn boekje over Falstaff meegaf: “Give me
life”.
Even later
vindt hij, als hij vijanden ziet naderen die ongetwijfeld veel sterker zijn dan
hij, geen andere mogelijheid dan zich dood te houden en zo zijn leven te
redden. Ook Hal denkt dat hij dood is, zijn zogenaamde laatste woorden voor
zijn oude metgezel zijn niet bepaald uitingen van verdriet (“Poor Jack,
farewell” en verder laat hij het erbij). En zodra Hal verdwenen is springt de
oude ridder met hernieuwd elan weer op: een seculiere wederopstanding. Zijn
speech hier draait om het woord ‘counterfeit’ (‘nep’, verwijzend naar zijn
nep-dood van zojuist).
“I am not a counterfeit. To die is to be a counterfeit; for he is but a
counterfeit of a man who hath not the life of a man. But to counterfeit dying
when a man thereby liveth is to be no counterfeit but the true and perfect
image of life indeed”. Een prachtig voorbeeld hoe Shakespeare een speeech kan
opbouwen door eindeloos om één en hetzelfde woord heen te blijven cirkelen. En
dan het mooiste: “The better part of valour is discretion”, m.a.w.: dit was
geen lafheid, ware dapperheid is weten wanneer je uit moet wijken als je zo je
leven kunt redden.
Falstaff rebuked |
Het is een briljante vondst van Shakespeare om dit vooraf te laten gaan door een scène in het landelijke Gloucestershire, waar Falstaff in de boomgaard van zijn oude vriend Justice Shallow zijn laatste onbekommerde momenten viert.
Dan is er een klop op de deur: het is Ancient Pistol die het goed nieuws brengt uit de hoofdstad: “Sweet knight” (zegt hij tegen Falstaff), “thou art now one of the greatest men in the realm... Sir John, thy tender lambkin now is king”. Falstaff is zeker, denkt hij, nu zijn vertrouweling koning is, van een bevoorrechte positie aan het hof: “Master Robert Shallow, choose whatever office thou wilt in the land, ‘tis thine. Pistol, I will double-charge thee with dignities”. Hij begint nu al met erebaantjes uitdelen. Het geluk lijkt hem toe te lachen: “I am fortune’s steward... I know the young king is sick for me... the laws of England are at my command”.
Maar als toeschouwer of lezer weet je eigenlijk al dat nooit zo zal kunnen zijn. En Falstaff zelf, ik ben ervan overtuigd, weet het ook. Hij is intelligent genoeg en hij kent Hals ambivalentie door en door. Dit is ontken– en ontwijk gedrag. En het is eigenlijk te droevig voor woorden. Het duister komt en Falstaff zal erin verdwijnen. Tot ontstentenis van een ieder die hem een warm hart toedraagt.
Act V,
scene V van Henry IV, part II geeft ons de daadwerkelijke afwijzing. En
inderdaad, als Falstaff staat te wachten op de stoet van de koning, kun je
eigenlijk niet anders dan veronderstellen dat hij die afwijzing verwacht en er
zelfs op aanstuurt. Dat is de ondertoon van wat hij zegt tegen Robert Shallow:
“I will leer upon him (verlangend uitkijken naar) as he comes by, and do but
mark the countenance that he will give me”.
- een wanhopige wens, tegen beter weten in, geaccepteerd te worden door de
nieuwe koning.
Als de stoet arriveert springt Falstaff naar voren:
“God save thy grace, King Hal, my royal Hal... God save thee, my sweet boy”.
Maar de koning richt zich niet rechtstreeks tot Falstaff, maar tot de Lord
Chief Justice in zijn gevolg: “Speak to that vain man”. Deze wijst hem terecht.
Het “My King, I speak to thee, my heart” van Falstaff klinkt als een laatste
noodkreet. Hij weet dat het allemal voorbij is, wat de koning hem ook inderdaad
te verstaan geeft:
“I know thee not, old man. Fall to thy prayers (Hal als koning is ineens een
toonbeeld van vroomheid);
How ill white hairs become a fool and jester! - voor de koning is Falstaff een
irreële droomfiguur geworden, een belachelijke clown: I have long dreamt of
such a man,
so surfeit-swelled (verwijst naar zijn corpulentie), so old and so profane;
But, being awaked I do despise my dream...
De koning is niet meer Hal, Falstaffs kroegmaat:
Presume not that I am the thing I was
... I have turned away my former self
En hij geeft Falstaff de definitieve nekslag:
Know the grave doth gape for thee thrice wider than for other men”
Het vonnis
dat wordt uitgesproken luidt in eerste instantie dat Falstaff zich niet meer
binnen de tien mijl van de koning mag begeven (een contactverbod), maar even
later wordt hij toch opgepakt en naar Fleet Street prison gebracht.
De angst
verstoten te worden is een centraal thema geworden voor Shakespeare, kijk naar
de grote tragedies die volgen: Hamlet die Ophelia verstoot en haar tot
zelfmoord drijft; Othello die Iago passeert bij een benoeming en zo de ellende
over zich afroept; de dubbele afwijzing in King Lear: die van Cordelia door
Lear en van Edgar door Gloucester. De romances die Shakespeare aan het einde
van zijn carrière schreef, gaan daarentegen weer over hereniging, met name van
vaders en dochters.
Aan het
begin van Shakespeare’s volgende stuk, Henry V, doet Mistress Quickly verslag
van de dood van Falstaff: “I saw him fumble with the sheets and play with the
flowers and smile upon his fingers’ ends... he babbled of green fields” (een
verwijzing naar Psalm 23). Hij roept het uit: “God, God, God” - geen vredige
dood, lijkt mij zo, maar Mistress Quickly staat hem bij: “to comfort him ... bid
him there was no need to trouble himself with any such thoughts yet”. We
proberen een stervende gerust te stellen met leugentjes: het is nog lang je
tijd niet. Maar ze voelt zijn voeten, zijn knieën en hogerop en het is allemaal
ijskoud. De overeenkomst met de dood van Socrates, beschreven in de Phaedo, is
opvallend.
Ik stel me
zo voor dat er iets gestorven moet zijn in Shakespeare zelf, toen hij zijn tot
dan toe grootste creatie liet sterven. Hierna komt the Merchant of Venice,
waarin de figuur Shylock al even out of place is in een komedie als Sir John
Falstaff dat is in een historiestuk. En het is een zeer getroubleerde figuur;
Shakespeare’s tekening van hem reflecteert het antisemitisme dat in zijn tijd
gemeengoed was.
En dan
komen die meesterwerken, de grote tragedies waarin Shakespeare zo overduidelijk
aan het worstelen is met zichzelf en die zijn grootste creaties hebben
opgeleverd: van Hamlet to Cleopatra. Falstaff heeft die weg mogelijk gemaakt.
Zoals William Blake zegt: “Exuberance is Beauty”.
En Falstaff zelf: “Give me life!” Het blijft, ondanks zijn tragische ondergang
en dood, overeind staan. Geweldig!