Isaak Babel heeft veel mooie verhalen geschreven, de serie over de onderwereld
van Odessa hoort m.i. tot Babels beste werk.
Eerst uit
het verhaal De Koning: de bruiloft
van de zuster van Benja Krik, gangsterkoning van Odessa, een fragment waaruit
goed valt op te maken hoe rijk en exotisch het proza van Babel vaak is:
“De
edelste produkten van onze smokkelhandel, alles waar de aarde van heinde en ver
maar beroemd voor is, alles vervulde in die met sterren bezaaide, in die blauwe
nacht zijn vernielende taak van verleiding. Uitheemse wijnen deden de maag
branden en de knieën op een aangename manier knikken, maakten het hoofd licht
en brachten oprispingen teweeg, luider dan tot de strijd opwekkend
klaroengeschal. De zwarte kok van de Plutarchus,
die twee dagen tevoren uit Port Said was binnengelopen, had onder het oog van de
douane dikbuikige flessen Jamaica-rum, olieachtige Madeira, sigaren uit de
plantages van Pierpont Morgan en sinaasappelen uit Jeruzalem aan land
gesmokkeld. Dit zijn de kostelijkheden die de schuimende branding van de zee
bij Odessa aanspoelt – en deze dingen krijgen de bedelaars van Odessa soms op
joodse bruiloften voorgezet.”
Na afloop
van de huwelijksplechtigheid, net voordat het bruiloftsmaal zijn aanvang neemt,
krijgt Benja Krik een tip dat de nieuwe politiecommissaris, die zich blijkbaar
meteen wil laten gelden, diezelfde dag nog een razzia zal houden. Hij neemt het
bericht rustig op. Tijdens de maaltijd verspreidt zich een brandlucht. Even
later zijn rookwolken zichtbaar. “’Koning’, zei de onbekende jongeman en hij
begon te giechelen. ‘Het is te gek om los te lopen, maar het politiebureau
staat in brand’...”
Van een
bruiloft naar een begrafenis, in Hoe het in
Odessa toeging.
“De
uitvaart vond de volgende ochtend plaats. Over die begrafenis kunt u het beste
uw licht opsteken bij de bedelaars van de begraafplaats. Vraag er de sjamessin
van de synagoge maar eens naar. Of de handelaars in kosjer gevogelte, of bij de
oude vrouwen in het Tweede Armenhuis. Zo’n begrafenis had Odessa nog nooit
gezien en zal de wereld nooit meer te zien krijgen. De politieagenten hadden
ter gelegenheid van die dag katoenen handschoenen aangetrokken. In de met
groene twijgen versierde synagogen, die wijd open stonden, brandde elektrisch
licht. Zwarte pluimen wiegden heen en weer op de voor de lijkkoets gespannen
witte paarden. Zestig zangers liepen voor de stoet uit. Het koor bestond uit
knapen die met vrouwenstemmen zongen. De Oudsten van de synagoge der handelaars
in kosjer pluimvee steunden tante Pesja [moeder van de overledene] onder de
armen. Achter de Oudsten kwamen de leden van de joodse vereniging van
handelsbedienden en achter de joodse handelsbedienden kwamen de advocaten, de
dokters en de vroedvrouwen. Aan de ene kant werd tante Pesja ondersteund door
de koopvrouwen die op de Oude Markt in pluimvee handelden, aan de andere kant
door de beste melkvrouwen uit Boegajewka, die zich in oranje sjaals hadden
gehuld. Ze stampten met hun voeten als gendarmes op een feestelijke parade. Hun
brede heupen ademden een lucht van melk en van de zee. En achter deze stoet
schuifelde het personeel van Tartakowski [werkgever van de overledene] voort.
Het waren honderd man, of tweehonderd, of tweeduizend. Zij droegen lange zwarte
jassen met zijden revers en fonkelnieuwe laarzen die kraakten en piepten als
biggen in een jutezak.”
Dit
grootse spektakel is georganiseerd door dezelfde Benja Krik uit het vorige
verhaal. De dode, Jozef Muginstein, is ongelukkigerwijs doodgeschoten door één
van Benja’s handlangers die onder invloed was bij een overval op het kantoor
van Tartakowski, die geweigerd had protectiegeld aan de gangsters te betalen.
Hiervoor had Benja, gekleed in chocoladekleurig colbert, een beige broek en
frambozenrode schoenen, tante Pesja opgezocht om op de volgende grandioze wijze
zijn verontschuldigingen aan te bieden:
“’Tante
Pesja’, zei Benja tegen de verfomfaaide, over de vloer rollende oude vrouw,
‘als u mijn leven nodig hebt, kunt u erover beschikken, maar iedereen maakt wel
eens een fout, zelfs God... Er is een enorme blunder begaan, tante Pesja. Maar
is het van Gods kant geen blunder geweest de joden in Rusland neer te zetten,
waar ze zouden worden gepijnigd als in de hel? Wat zou er tegen zijn geweest, als
de joden in Zwitserland woonden, te midden van eersteklas meren, berglucht en
niks anders dan Fransen? Iedereen slaat de plank wel eens mis, zelfs Onze Lieve
Heer. Maar luister nou eens goed naar me, tante Pesja. U krijgt 5.000 in
contanten in handen en 50 roebel per maand uitkering tot aan uw dood – en ik
hoop dat u 120 wordt. En Jozef krijgt een eersteklas begrafenis: zes paarden
als zes leeuwen, twee wagens vol kransen, het koor van de Brody synagoge.
Minkowski in eigen persoon zal de uitvaartdienst van uw zoon zaliger komen
leiden.”
Harold
Bloom, zelf afstammend van uit Rusland naar de V.S. geëmigreerde joden,
schrijft in zijn stuk over Babel (in het boek Genius) dat hij vaak Benja Krik heeft opgeroepen als hij aan
Russische joden dacht. God, die de joden in Zwitserland had kunnen neerzetten,
plaatste hen in Rusland ‘waar ze zouden worden gepijnigd als in de hel’. Zoals
Babel gemarteld werd door Stalins geheime politiechef Beria en zijn consorten
voordat hij werd doodgeschoten.
Want Babel kon zich op den duur
niet meer conformeren aan het ‘socialistisch realisme’ en ging steeds minder
schrijven. In de jaren ‘30 schreef hij eigenlijk alleen nog voor de bureaulade.
Zelf beweerde hij een grootmeester te zijn geworden in een nieuw literair genre:
‘de kunst van het zwijgen’. Maar zelfs dit zich in stilte terugtrekken hielp
niet. Zijn eerlijke beschrijving van de brutale realiteit van de oorlog, zonder
een spoor van revolutionaire propaganda, leverde hem een aantal machtige
vijanden op. De aanklacht bij zijn arrestatie luidde: ‘spionage voor de
Fransen’, alsook ‘deelname aan een trostkistische anti-sovjetorganisatie’. Hij
bekende, na dagenlang gemarteld te zijn. Het vonnis stond al van tevoren vast:
dood door het vuurpeleton.
Babels laatste woorden die werden opgetekend tijdens het proces luidden:
“Ik ben onschuldig... Ik werd gedwongen valse beschuldigingen tegen mijzelf en
tegen anderen af te leggen. Ik vraag maar één ding: of ik mijn werk af mag
maken.”
Op 27 januari 1940 werd hij op bevel van Stalin doodgeschoten. Zijn lichaam
werd gedumpt in een gemeenschappelijk graf. Al zijn bezittingen werden
geconfisqueerd; zijn boeken uit alle bibliotheken verwijderd en zijn naam
verdween uit alle literaire naslagwerken. Ook heeft de geheime dienst, zoals ze
dat ook deed bij andere ter dood veroordeelden, de familie altijd in het
ongewisse gelaten over Babels lot. De indruk werd zelfs gewekt dat hij nog
leefde en ergens in een kamp zat.
Pas op 23 december 1954, een jaar na Stalins dood en bijna vijftien jaar na
zijn executie, werd Babel postuum officieel in ere hersteld. De zaak tegen hem
wordt gesloten ‘bij gebrek aan criminele feiten’. Tot die tijd mocht zijn naam
zelfs officieel niet genoemd worden. Zijn in beslag genomen manuscripten zijn nooit
meer opgedoken (wat een enorm verlies is: hoeveel van Babels werk is wel niet
verloren gegeaan?). Zijn bril is alles wat er van hem is teruggevonden. En
hoewel zijn werk na 1954 weer gepubliceerd mocht worden, zou het tot 1990 duren
voordat er een vrijwel complete editie van het werk van Babel verscheen.
Tot zover Babels tragische leven.
Het oudste essay in de (prachtige) bundel Waarheidsliefde
en biefstuk van Arnon Grunberg is uit 1998 en gaat over Isaak Babel. En
daarin wijst hij op een aspect van zijn schrijven, wellicht het belangrijkste
aspect, dat je haast uit het oog zou verliezen. Ik ben zelf tenminste, ook bij
het schrijven van dit stuk, geneigd me zozeer te concentreren op de tragiek van
zijn leven en de vaak aangrijpende inhoud van zijn verhalen, het afstotelijke
van het beschreven geweld, maar ook zijn liefdevolle aandacht voor de joodse
traditie, dat het haast aan het oog ontglipt, hoe goed Babel kan schrijven: hij
heeft een superieure stijl, wat Grunberg dan ook benadrukt in zijn essay:
“Om te schrijven heb je in de eerste plaats stijl nodig. En om te weten wat
stijl is, zou men de verhalen van Isaak Babel moeten lezen. Natuurlijk kan men
ook bij andere schrijvers terecht om iets te weten te komen over stijl, maar
bijna nergens wordt het zo duidelijk als in het werk van Babel dat het
uiteindelijk uitsluitend en alleen om zinnen gaat. Dat een verhaal of een roman
niets anders is dan een verzameling zinnen.”
Dat lijkt een extreem standpunt; wat Babel over wil brengen is
belangwekkend: hij wil laten zien wat het is om te leven in de Sovjetunie, hij
spreekt over het lot van de joodse bevolking daar en laat zien wat oorlog
voeren in wezen is. Hij heeft het over bandieten in Odessa, over filosofen en
Thorageleerden, over paarden en vrouwen. Dat terug te willen brengen tot enkel
stijl zou een wel erg esthetisch standpunt lijken, met een totale
verontachtzaming van wat literatuur over de wereld zegt. En toch zit er een
enorme waarheid in wat Grunberg beweert: in laatste instantie valt literatuur
altijd samen met stijl. De inhoud kan nog zo rijk of belangwekkend zijn: als de
stijl slecht is komt het niet over en heeft literatuur geen meerwaarde boven
een journalistieke reportage.
En je kunt dat inderdaad goed zien bij de verhalen van Isaak Babel: open
zijn verzamelde verhalen op een willekeurige plek en je zal onmiddellijk een
paar zinnen vinden die opvallen door hun bijzondere kwaliteiten en die blijven
nazingen in je hoofd.
“Mijn
grootvader was een rabbijn in Belya Tserkov, maar hij was daar verbannen
vanwege blasfemie, met een hoop gedoe en in grote armoede; leefde nog 40 jaar,
studeerde moderne talen en werd geleidelijk aan krankzinnig in zijn 80e
levensjaar.”
Dat is
toch schitterend?!
Er is een mooie zin van de Engelse schrijver Martin Amis over stijl: “I
would certainly sacrifice any psychological or realistic truth for a phrase,
for a paragraph that has a spin in it.”
En Grunbergs commentaar op dit goed gevonden beeld is: “Zinnen met spin.
Zinnen als tennisballen die niet neerkomen waar de tegenstander ze verwacht,
zinnen die roteren in de lucht en plotseling van snelheid veranderen, zinnen
die je naar de verkeerde hoek van het veld doen hollen. Stijl is dans...”
Stijl is ook de afstand die de schrijver van zijn gevoel moet nemen om er
niet helemaal door overwoekerd te worden. Gevoelens moeten nooit rechtstreeks
op het papier geslingerd worden, dat is van je afschrijf-therapie; je moet als
schrijver op subtiele wijze de gevoelens suggereren die achter wat je schrijft
zitten.
En Isaak Babel is daarin een meester. Als voorbeeld noemt Grunberg het (schitterende)
verhaal Mijn eerste honorarium. De openingszin toont de ironie van iemand die skeptisch
staat tegenover zijn eigen gevoelens: “Om in het voorjaar in Tiflis te wonen,
twintig jaar oud te zijn en door niemand bemind te worden – dat is een ramp.
Zo’n ramp overkwam mij.”
Zo’n zin alleen al is een juweeltje, zo precies in zijn woordkeus.
Even later: “Ik had geen andere keus dan zelf de liefde te gaan zoeken. En
natuurlijk vond ik die.”
Zijn uitverkorene is een prostituee genaamd Vera.
En onze jongeman blijkt een schrijver, die met de volgende woorden een
spreekbuis voor de schrijver Babel lijkt: “Van mijn prille jeugd af had ik me
met mijn ziel en zaligheid aan het bedenken van verhalen en toneelstukken
gegeven, duizenden korte verhalen. En die lagen me zwaar op het hart, als
padden op een steen. Ik vond het tijd verknoeien, slechter te schrijven dan Leo
Tolstoj. Mijn verhalen moesten de tand des tijds kunnen doorstaan. Vermetele
gedachten en alles verzengende hartstocht zijn de inspanning alleen waard, als
zij in een oogverblindend kleed gestoken zijn. Maar hoe maak je dat kleed...?”
Hij gaat met Vera op stap en betaalt haar tien roebel. Ze belanden in een
hotelkamer waar zij hem eindeloos laat wachten. “Ze had me zo lang gekweld en
de hele stad doorgesleept, dat de liefde waar ik op uit was, me nu als een
vijand voorkwam, een kleverige vijand.”
Ook weer zo’n oogverblindende, zeer precieze zin. Stijl!!
Hij begint haar een verhaal te vertellen. Waarom een verhaal? Het is het
enige dat een schrijver te bieden heeft:
“O goden van mijn jeugd! Van de twintig jaren van mijn leven had ik er vijf aan
het bedenken van verhalen besteed, duizenden verhalen die aan mijn hersens
zogen. Losgeraakt door de kracht van de eenzaamheid was een ervan op de grond
gevallen. Klaarblijkelijk stond het in de sterren geschreven dat een prostituee
uit Tiflis mijn eerste lezeres zou worden”
Dat is ook weer zó mooi gezegd. Stijl!! En wat die eenzaamheid betreft:
Babel probeert de vrouw aan zich te binden met die verhalen, haar boeien zodat
ze blijft luisteren (als een soort van mannelijke Scheherezade op de eerste van
zijn 1001 nachten) en hem niet verlaat. Verhalen vertellen om de eenzaamheid te
slechten...
Ze wijdt
hem in in de liefde:
“Die nacht ben ik achter geheimen gekomen die jullie nooit zullen ontdekken, ik
heb de ervaring van een liefde opgedaan die jullie nooit zullen ondervinden en
heb naar woorden geluisterd die de ene vrouw spreekt tegen de andere. Ik ben ze
vergeten. Zulke taal moet je niet onthouden.”
De jongen biecht op (ook) aan de kost te komen als prostituee. Wera noemt
hem haar ‘zusje’ en geeft hem zijn tien roebel terug (het ‘eerste
honorarium’ uit de titel).
De jongen wordt schrijver:
“Er zijn sindsdien heel wat jaren voorbijgegaan. Ik heb in die tijd heel vaak
geld ontvangen van redacteuren, geleerden, joodse boekhandelaars. Voor
overwinningen die zich als nederlagen ontpopten, voor nederlagen die
overwinningen bleken, voor het leven en voor de dood betaalden ze me een
schijntje, veel minder dan wat ik in mijn jeugd van mijn eerste lezeres heb
ontvangen...”
Nog even terug naar Benja Krik, hoofdrolspeler uit de Verhalen over Odessa. Dit gaat over hem:
“U bent vijfentwintig jaar. Als de hemel en de aarde van ringen waren voorzien,
zou u die ringen beetpakken en de hemel naar de aarde trekken. En uw papaatje
is de voorman Mendel Krik. Waar gaan de gedachten van zo’n papaatje naar uit?
Zijn gedachten gaan uit naar een behoorlijk glas wodka, naar iemand die hij op
zijn gezicht kan slaan, naar zijn paarden – en naar niets anders.”
Dat zijn twee polen: het liefst zou Babel gewoon van het leven genieten en
simpel leven, over niets anders denken dan aan een glas wodka, paarden of
iemand op zijn gezicht slaan. Maar het is hem niet genoeg. Hij moet schrijven (zelfs als hij om dat te
kunnen in de Sovjetunie moest blijven, daarmee zijn eigen dood over zich
afroepend) en schrijven betekent niet minder dan hemel en aarde bewegen, de
hemel naar de aarde toe trekken.
Een andere schrijver is Guy de Maupassant (Met
Gogol één van Babels belangrijkste voorlopers). Babel
schrijft een gelijknamig verhaal over hem. Hoofdpersoon is een Russische schrijver
die zo weinig verdient dat hij leeft op de rand van de hongerdood, ook omdat
hij heeft gezworen nooit een kantoorbaan te accepteren.
“Liever honger lijden, liever de gevangenis in of een zwerver worden dat tien
uren per dag op een kantoorkruk te moeten zitten.”
Maar een mogelijkheid biedt zich aan: een uitgever is op het idee gekomen
de werken van Guy de Maupassant in Russische vertaling uit te geven.
De vrouw van de uitgever zou de vertaling
verzorgen, maar zij komt er niet uit; de naam van onze held wordt genoemd als
iemand die haar zou kunnen assisteren.
‘“Maupassant
is de enige hartstocht van mijn leven’, verklaarde Raisa.”
Maar haar vertaling valt behoorlijk tegen. “Van de losse, vloeibare stijl van
Maupassant met de lange ademtocht van zijn passie was in haar vertaling geen
spoor meer over. Pijnlijk precies had Raisa neergeschreven wat er stond, maar
levenloos en te nadrukkelijk.”
Die nacht
doet de ik-figuur haar vertaalwerk dunnetjes over. Ook vertalen, maakt hij
duidelijk, is een kwestie van stijl: “Het geheim schuilt in de wending, in de nauw
merkbare draai die je eraan weet te geven.”
Raisa is
de volgende ochtend stomverbaasd als ze het resultaat onder ogen krijgt.
“’Hoe hebt u dat klaargespeeld?
‘Toen hield ik een heel betoog over de stijl, over het leger van woorden, een leger
waarin alle soorten van wapens worden gehanteerd. Geen ijzer kan zo ijzig koud
het mensenhart doorboren als de op het juiste ogenblik geplaatste punt.”
Het ene
verhaal na het andere wordt in het Russisch overgezet. Wanneer ze zich aan het
verhaal l’Aveu (de Bekentenis) zetten, een verhaal over een affaire tussen een dienstbode
en een voerman, wordt een fles Muscatel ’83 opengetrokken (de echtgenoot is naar
de schouwburg) en na een aantal glazen probeert hij zich aan de vrouw te
vergrijpen, zich en passant vastpakkend aan een boekenplank waarop alle 29
delen Maupassant staan, die dan ook allemaal tegen de grond kletteren.
Thuisgekomen begint hij over het leven van Maupassant te lezen. Dat kent niet
bepaald een gelukkig einde:
Hij lijdt
aan syfilis. “Zijn achterdocht, misantropie en twistzucht groeien uit tot een
ware manie. Woedend vocht hij ertegen, zwalkte in een jacht op de Middellandse
Zee, vluchtte naar Tunis, naar Marokko, Centraal Afrika en schreef daarbij
ononderbroken. Toen hij op 40-jarige leeftijd beroemd was geworden, sneed hij
zich de keel door, bloedde als een rund, maar bleef leven. Hij werd in een
krankzinnigengesticht opgesloten...
Hij stierf toen hij 42 jaar oud was. Zijn moeder heeft hem overleefd.
Ik las het boek tot de laatste bladzijde uit en stond op. De mist was tot aan
het raam gestegen en sloot de hele wereld af. Mijn hart kromp ineen. Een
voorgevoel van de waarheid had mij aangeraakt.”
Wie Babel
leest, schrijft Arnon Grunberg dan, wordt aangeraakt door dat voorgevoel. Niet
dat hij de waarheid opschrijft, want die is onbereikbaar. Maar hij geeft je een
voorgevoel van die waarheid.
De foto die de NKVD nam na Babels arrestatie