dinsdag 22 augustus 2023

James Joyce - een inleiding, deel 1

Eerder schreef ik een stuk over Gustave Flaubert, een schrijver berucht vanwege zijn schier eindeloze zoektocht naar het juiste woord, de juiste frase. Schrijven was om deze reden voor hem een bezoeking. Hij kon een hele dag achter zijn schrijftafel zitten en niet meer produceren dan één enkele alinea.

Zoeken we naar een soortgelijk geval in het Engels taalgebied, dan komen we algauw uit bij James Joyce en zijn geweldige roman Ulysses, één van de hoogtepunten, zoniet hét hoogtepunt van de wereldliteratuur in de 20e eeuw.

Neem een zin als de volgende:
“Two shafts of soft daylight fell across the flagged floor from the high barbicans [weerhaken]; and at the meeting of their rays a cloud of coalsmoke and fumes of fried grease floated, turning.”

Ik vind dit een prachtige zin, zonder dat ik precies kan zeggen waarom, wellicht omdat voor een non-English speaker niet alle connotaties van de afzonderlijke woorden zonder meer duidelijk zijn en de volgorde onlogisch of ongebruikelijk kan lijken. En dat geldt eigenlijk voor de hele roman: die stelt ongelofelijk hoge eisen aan een lezer, eisen waaraan ik persoonlijk in lang niet alle gevallen kan voldoen; maar het is als bij het werk van Shakespeare: ik vat niet alles, zeker niet, maar, mede door de muziek, het ritme van de taal, waar je beter in thuis raakt naarmate je je er dieper in begeeft (dat geldt zowel voor het werk van Joyce als dat van Shakespeare) voel je toch intuïtief aan: a. wat het ongeveer betekent of waar het naar verwijst en b. dat het briljant is.

Wat ik wel zie, is dat Joyce voortdurend de gebruikelijke structuur van de Engelse taal, de volgorde waarin woorden gewoonlijk staan, verstoort, omdat hij zo een beter en directer effect denkt te bereiken.
“Her fingertip lifted to her mouth random crumbs”: het laatste deel van de zin (‘random crumbs’) zou normaal gesproken na het werkwoord komen.
“Down stage he strode some paces, grave, tall in affliction, his long arms outheld”. Schitterende zin; hier wordt de aanduiding ‘Down stage’ naar voren gehaald om die woorden extra te benadrukken tegenover de rest van de zin.
“He passed, dallying, the windows of Brown Thomas, silk mercers [= merchants]”: de ongewone intrapolatie van het woord ‘dallying’.

Dit zijn de verbale bewegingen, niet van iemand die spreekt, maar iemand die schrijft en eindeloos de volgorde waarin de woorden moeten komen overweegt. Frank Budgen, een Engelse schilder die in Zürich woonde en één van Joyce’s beste vrienden werd, schrijver van James Joyce and the making of Ulysses, dat, geschreven in 1934, nog altijd één van de leukste boeken over Joyce is, herinnert zich dat Joyce na een dag noeste arbeid hem trots het eindresultaat voor die dag toonde: twee zinnen. “You have been seeking the mot juste [de Franse term die ook vaak i.v.m. het werk van Flaubert gebezigd wordt]?” “No”, was het antwoord van Joyce, “I have the words already. What I am seeking is the perfect order of the words in a sentence. There is an order in every way appropriate. I think I have it.”
Dit is James Joyce ten voeten uit.

“Perfume of embraces all him assailed. With hungered flesh obcsurely, he mutely craved to adore.” Prachtig vind ik dit. Maar het is geen taal van een spreker die naar woorden zoekt; het is een zin van een schrijver die achter zijn schrijftafel de taal binnenstebuiten heeft gekeerd en alle mogelijke combinaties uitgeprobeerd.

Een andere manier waarop het boek voor de lezer extreem veeleisend is, is het gebruik van verwijzingen. Woorden verwijzen voortdurend naar elkaar, maar niet op een manier die onmiddellijk duidelijk wordt. Hugh Kenner, een grote autoriteit op het gebied van de 20e eeuwse modernistische literatuur, noemt een extreem voorbeeld: het gebruik van het woord potato op blz. 488, verwijst naar een moment van Leopold Bloom, Ulysses’ hoofdrolspeler, 372 blz. eerder, als hij naar de sleutel in zijn zak zoekt en mompelt: “Potato I have...” Wat Joyce hier doet, is in extremo gebruik maken van de mogelijkheden van het medium dat de lezer in handen heeft: een gedrukt boek met genummerde bladzijden, waarbij vereist wordt dat de lezer voortdurend heen en weer bladert wanneer hij zich vaag iets verwants weet te herinneren dat op een eerdere bladzijde voorkwam.

Dat veel van die verwijzingen aan de lezer voorbij zullen gaan, is volkomen begrijpelijk en ook niet erg. Je kunt je zelfs afvragen of er wel een menselijk geheugen bestaat dat in staat is aan de eisen te voldoen die Joyce aan zijn lezers stelt. Maar het verrijkt wel wanneer je af en toe die verbale dwarsverbanden weet op te sporen.
Er zijn aardig wat ‘reader’s guides’ voor Ulysses voorhanden; zoiets kan onmiskenbaar een hulp zijn (persoonlijk kan ik Ulysses on the Liffey van Joyce biograaf Richard Ellmann aanbevelen).

Om de grillige veranderingen van richting die de vertelling voortdurend ondergaat enigszins bij te kunnen houden en niet van de wijs gebracht te worden door de het wisselen van registers van stijl en toon dat ieder hoofdstuk weer plaatsvindt (Ulysses, opgedeeld in 18 hoofdstukken, bestaat in feite uit 18 afzonderlijke romans; het is alsof er, in plaats van één enkele auteur, een comité van schrijvers aan het werk is geweest) en om de lijn van deze merkwaardige, hortende continuïteit vast te kunnen houden, zou je als lezer in feite voortdurend aantekeningen in de marges van de tekst moeten maken, een beetje zoals de Alexandrijnse commentatoren dat deden bij de teksten van Homerus (en uiteraard is Homerus’ Odyssee het literaire model geweest voor Ulysses dat een modern epos is, niet over een held, maar over de gewone man).

Want Ulysses is wel een consistent geheel: alle verwijzingen blijken steeds te kloppen, er zijn geen losse eindjes, alle onderdelen zijn op een ingenieuze manier verbonden met elkaar. Een bouwwerk, met vernuftige precisie in elkaar gezet en rustend (en dat mag verrassend heten voor een werk dat zo experimenteel en discontinu is) op een vaste naturalistische basis. Joyce verliest de werkelijkheid nooit uit het oog. We horen exact op welk uur van de dag wie wat doet en als gezegd wordt dat Bloom dit of dat deed toen hij zo oud was, dan kun je er zeker van zijn dat dat exact in de chronologie van de personages past. Alles is op een logische manier uitgedacht en tot in details gedocumenteerd: we horen wat voor kleren de personages dragen (“no other novelist is so preocupied with clothes”, schrijft Hugh Kenner; en inderdaad, al op bladzijde 2 laat de schrijver ons weten dat Buck Mulligan ‘a yellow dressing gown’ draagt), hoeveel zij op een bepaald moment moeten betalen, wat er op 16 juni 1904 in de krant stond etc. etc. Het klopt allemaal.

En de rode draad is de geschiedenis van Odysseus, de psychologisch gezien meest ontwikkelde figuur in Homerus; geen superheld als Achilles of Hector en eerder sluw dan wijs.

Leopold Bloom, een joodse advertentiecolporteur, is de Ulysses (Engels voor Odysseus) die op één enkele dag (16 juni 1904, sindsdien bij de fans bekend als Bloomsday) door de straten van Dublin zwerft, daar alle mogelijke verleidingen en uitdagingen ontmoet, die hij uiteindelijk allemaal overwint of weet te weerstaan (de parallel wordt uiteraard gevormd door de avonturen van Odysseus op zijn reis naar huis na afloop van de Trojaanse oorlog) om tenslotte thuis aan te komen en zijn plek als heer des huizes in te nemen.

Over zijn jood-zijn valt nog wel het een en ander te zeggen, hij is eigenlijk wel en niet een jood, als zoon van een Iers-katholieke moeder en een Hongaars-joodse vader die bekeerd is tot het Protestantisme. Gezien het feit dat jood-zijn via de moeder wordt overgedragen, is Leopold Bloom formeel gezien, volgens de Talmoed, geen jood. Hij identificeert zich echter sterk met zijn gestorven vader en ziet zichzelf wel degelijk als jood (en dat is ook hoe er in Dublin tegen hem aangekeken wordt). Het is werkelijk heroïsch zoals hij bij een confrontatie in een pub zijn eigen jood-zijn verdedigt.

Door voor zijn roman een joodse hoofdpersoon te kiezen, stelt Joyce zichzelf een moeilijke taak; Joyce had geen ervaring uit de eerste hand met het joodse milieu; Dublin had een joodse gemeenschap, maar daar had hij geen omgang mee. Zijn joodse vrienden in Triëst hebben hem geholpen hiermee, want het was geen geringe taak voor een schrijver die alleen het lower class Katholiek-Ierse milieu uit eigen ervaring kende en eigenlijk altijd hoofdpersonen had gecreëerd die in hoge mate op hemzelf en zijn omgeving waren gemodelleerd.

Toch kon hij wel degelijk bepaalde aspecten van zijn eigen persoonlijkheid op de figuur Leopold Bloom projecteren; met name zijn gevoel overal een buitenstaander te zijn. En Bloom en Joyce kennen nogal wat overeenkomsten als het om hun opinies betreffende Ierland en Dublin gaat: hun opvattingen over Iers nationalisme, over dronkenschap, over literaire pretenties, over dood en opstanding, over het huwelijk, over de hiërarchie der deugden (de opsomming is van Hugh Kenner in zijn mooie boek Joyce’s voices).

Richard Ellmann wijst erop dat Leopold Bloom het personage is dat Joyce boven al zijn andere creaties heeft liefgehad. Hij heeft een ongekend rijk innerlijk leven met een scherp waarnemingsvermogen en bovendien het bijzondere vermogen al zijn gevoelens en gewaarwordingen in sterke, sprekende beelden om te zetten. Het verbaast me elke keer weer dat hij nog maar 38 jaar oud is, zoveel ouder en wijzer hij lijkt dan de andere inwoners van Dublin.

Odysseus’ zoon Telemachus is Stephen Dedalus (Joyce’s alterego, een figuur die helemaal in literatuur en filosofie opgaat; hoewel er ook zeer veel van Joyce in Leopold Bloom zit), weliswaar niet Blooms biologische zoon (hij en Molly hadden een zoon, maar die stierf elf dagen na zijn geboorte), maar nadat Bloom en Stephen in de nachtelijke scène, die één van de hoogtepunten van het boek is ( samen de grote monoloog van Blooms vrouw Molly in het laatste hoofdstuk, zonder meer de climax van de vertelling), tot elkaar zijn gekomen, is het niets teveel om te zeggen dat de jongeman daar Blooms aangenomen zoon wordt, zijn zoon in de geest. Zijn eigen vader, Simon, is een 12 ambachten 13 ongelukken figuur die nu vooral furore maakt als drinker en zanger in de Dublin café’s. Stephen zelf wordt verscheurd door schuldgevoel. Aan het einde van Portrait of the artist as a young man was Stephen naar Frankrijk vertrokken; hij keerde terug omdat zijn moeder op sterven lag (dat is nu inmiddels een jaar geleden). Op haar sterfbed had zij hem gesmeekt te knielen en voor haar zieleheil te bidden, wat hij weigerde. Gedurende deze hele dag worden zijn gevoelens en gedachten in hoge mate bepaald door zijn hulpeloze schuldgevoel tegenover zijn moeder en schaamte zodra hij aan zijn nutteloze vader denkt.

Ontroerend is het wanneer Bloom zich op straat, als een goede Samaritaan, over Stephen buigt, die tegen de grond is geslagen nadat hij, tamelijk aangeschoten, amok had gemaakt in de pub. Dan ziet hij een verschijning van zijn dode zoon Rudy, die op dat moment opstaat in de figuur van Stephen Dedalus: een samensmelting van vader en zoon. Je kunt het een groteske, sentimentele epifanie noemen en je zelfs afvragen of dit is wat Bloom werkelijk zag, zo’n visioen, of dat het de verteller is die hiermee Blooms vadergevoelens oproept, maar het is een werkelijk grootse, ontroerende passage. Bloom neemt de jongen mee naar huis, vraagt hem de nacht bij hen door te brengen, maar Stephen weigert dat. Nadat hij Molly hierover verteld heeft, valt hij al vrij snel in slaap.
En dan is er de beroemde monoloog van Molly.

Molly Bloom, zestien jaar lang Blooms echtgenote, dochter van een Ierse legerofficier en professioneel zangeres, is uiteraard Penelope, maar in tegenstelling tot Odysseus’ echtgenote is zij beslist geen toonbeeld van trouw. Terwijl Leopold door Dublin loopt, gaat zij vreemd met Blazes Boylan. En Bloom weet het; waar een aantal episoden uit de Odyssee één op één zijn overgezet op Ulysses (de Sirenen, de Cycloop, Nausicaa, de Runderen van de Zonnegod etc.) is dat niet het geval met de ontknoping aan het slot van Homerus’ epos: Odysseus’ confrontatie met de vrijers die zijn huis bezet houden en zijn vrouw lastig vallen. Die episode is in feite over hele boek verdeeld en zit in het hoofd van Bloom: zijn pogingen het feit te accepteren dat zijn vrouw vreemdgaat met Blazes Boylan. De climax komt in de Sirenen-episode wanneer het uur nadert dat Molly en Boylan in het huis op 7 Eccles street met elkaar in bed rollen. Er is een moment waarop hij zichzelf afvraagt om Boylan zijn afspraak wel na zal komen:

“At four. Has he forgotten? Perhaps a trick. Not come: whet appetite.”

De uiteindelijke scène, waarin Molly overspel pleegt en Bloom de bedrogen echtgenoot wordt (de ‘cuckold’), speelt zich, zoals veel grote scènes bij Joyce alsook de gewelddadige sleutelmomenten in Griekse tragedies, offstage af. (We horen achteraf dat het horloge van Bloom stil is blijven staan precies op het moment van Molly’s overspel). En de onteerde Bloom heeft tijdens de formidabele Nighttown scene een visioen van William Shakespeare:

“(Stephen and Bloom gaze in the mirror. The face of William Shakespeare, beardless, apperars there, rigid in faceless paralysis, crowned by the reflection of the reindeer antlered hatrack in the hall)”

Het beeld van het hertengewei boven het hoofd van Shakespeare is dat van de cuckolded husband die ‘de horentjes is opgezet’. Even daarvoor heeft Bloom zichzelf gemarteld met het beeld van wat er in zijn huis gaande was:

“Knock. Last look at the mirror always before she answers the door. The hall. There. How do you do? I do well. There? What? Or?”

Maar nu, nadat zij het verhaal van Bloom over Stephen heeft aangehoord, gaat zij in de geest terug naar haar eerste tijd met Bloom. Zij denkt aan hoe hij haar het hof maakte, aan de gelukkige eerste jaren van hun huwelijk. Zijn warme, sympathieke uitstraling, de verbeeldingskracht en intelligentie die hem zo onderscheidde van andere mannen. “Because he understood and felt what a woman is.” Dat hij haar, de eerste keer dat hij haar kuste, ‘a flower of the mountain’ had genoemd.

Het is zeker mogelijk dat Molly en Leopold, na de ontmoeting van de laatste met Stephen, hun relatie zullen kunnen hernieuwen en voortzetten; wat in elk geval zeker is, is dat Stephen, na de ontmoeting, weg zal gaan en Ulysses gaat componeren. Stephens vriend Buck Mulligan verzekert ons dat Stephen over tien jaar iets groots zal schrijven. Dat zal dus in 1914 zijn, het jaar waarin Joyce aan zijn meesterwerk begon.

De mens James Joyce is in Ulysses dus nadrukkelijk aanwezig, als het ware verdeeld over Stephen, de jonge, ambitieuze kunstenaar en Leopold Bloom (zijn naamgenoot Harold Bloom noemt hem ‘Poldy’), een nieuwgierige man die openstaat voor alles om hem heen, met zowel een conventioneel denkraam als een bovengemiddelde intelligentie die hem van zijn omgeving onderscheidt. Een humaan mens die zich verre houdt van iedere vorm van haat en geweld. “Fit to live in an Ireland without malice, without violence, without hate”, schrijft Hugh Kenner over hem.
Of Frank Budgen: “Seeing that in the actions he performs and in the thoughts he thinks there is no malice, no envy, no revenge, no hatred, I place him... in the company of the pure of heart.”

En: Bloom is een grootse komische creatie. Joyce’s Falstaff. Zijn commentaar op zijn omgeving is altijd scherp en intelligent en altijd onvoorspelbaar. De eerste scène waarin we hem zien (de opening van de roman is voor Stephen in de Martello tower) is de breakfast scene: hij maakt het ontbijt voor hem en Molly. Deze scène zet onmiddellijk de toon.

“Another slice of bread and butter: three, four, right. She didn’t like her plate full. Right. He turned from the tray, lifted the kettle off the hob and set it sideways on the fire. It sat there, dull and squat, its spout stuck out. Cup of tea soon. Good. Mouth dry. The cat walked stiffly round the leg of a table with tail on high.
- O, there you are, Mr. Bloom said, turning from the fire.”       

Even later op straat, Bloom dagdromend.
“Fading gold sky. A mother watches from her doorway. She calls her children home in their dark language. High wall; beyond strings twanged. Night sky moon, violet, colour of Molly’s new garters. Strings. Listen. A young girl playing one of those instruments what do you call them: dulcimers. I pass.”

Ik vind dit prachtig geschreven; Hugh Kenner legt uit dat Joyce de schrijver in wezen twee rollen speelt. Ogenschijnlijk wordt de gehele Ulysses door een verteller (‘narrator’) in de derde persoon verteld. Maar die verteller neemt voortdurend een ander idioom aan: wanneer hij Leopold Bloom beschrijft zijn het zinswendingen á la Bloom die hij gebruikt, bij een beschrijving van Molly die van Molly etc.. In het bovenstaand fragment zijn de toevoeging over Molly’s garters en de opmerking ‘what do you call them ... I pass’ duidelijk persoonlijke interpolaties van Bloom zelf; de rest is de verteller in een stijl á la Bloom.

Kenner noemt dit ‘the Uncle Charlie principle’, gebaseerd op de character Uncle Charlie uit Portrait of the artist as a young man. Daar staat dat ‘Uncle Charlie repaired to his outhouse every morning’. Joyce werd hiervoor gekapitteld door zijn collega-schrijver Wyndham Lewis, die het nogal clichématig, wat ouderwets en gezwollen taalgebruik vond. Maar het punt is precies dat de character Uncle Charlie in zulke zinnen spreken zou.

Je zou het zo kunnen stellen dat Ulysses een dubbele verteller heeft: één die boven het verhaal zweeft en er in en uit beweegt, zich niet druk makend over één enkel vertelperspectief en een andere verteller die een schier onuitputtelijk aantal imitaties op zijn repertoire heeft staan.

Een ander voorbeeld is te vinden in het eerste hoofdstuk van Ulysses, de Telemachus episode, met Stephen Dedalus en Buck Mulligan in de Martello tower.

Als Mulligan us weggegaan, is er deze passage:
“Woodshadows floated silently through the morning peace from the stairhead seaward where he gazed. Inshore and further out the mirror of water whitened, spurned by lightshod hurrying feet. White breast of the dim sea. The twining stresses, two by tow. A hand plucking the harpstrings merging their twining chords. Wavewhite wedded words shivering on the dim tide.”

Een prachtige lyrische passage en opnieuw een voorbeeld van hoe het narratieve idioom gekleurd wordt door de persoon die het dichtste bij is en die figuur is nu Stephen Dedalus, de flamboyante lyricus. Leoplod Bloo zou nooit zo spreken. De gekozen woorden zijn die van de verteller en net niet die van Stephen zelf, maar het komt in de buurt van hoe hij de dingen had kunnen zeggen, het zijn zinnen die Stephen-woorden absorberen en zich voortbewegen in Stephen-ritmes, die ons als het ware Stephens gedachtengang intrekken.

“A cloud began to cover the sun slowly, shadowing the bay in deeper green. It lay behind him, a bowl of bitter waters. Fergus’ song: I sang it alone in the house, holding down the long dark chords.”

En met deze shift van de derde naar de eerste persoon kunnen we er nu helemaal zeker van zijn dat we in Stephens geest zitten, zijn bewustzijn bevolken.

Dublin in 1909


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

William Blake: the Prophetic Poems

Illustratie: schets van Blake door John Flaxman William Blake is in essentie een mysticus. In een brief uit 1827, kort voor zijn overlijden ...