Afbeelding: St. John's Church, Little Gidding
Little Gidding is de vierde van de Four Quartets van T.S. Eliot. Het gedicht kan gezien worden als de uiteindelijke bekroning van de cyclus, en een succesvolle bekroning, want het is van een ongekende kracht. Tevens zou het de culminatie van Eliots werk als dichter blijken te zijn. Dit gedicht is theologisch gezien het meest expliciete van de serie. Wat niet wil zeggen dat hier een dichter aan het woord is die devotional poetry schrijft en zijn lezers wil overtuigen van zijn geloofsopvattingen; wat gevraagd wordt van de lezers is het gedicht te zien als poëzie, niet als verkapte filosofie of theologie. Het gebruik van traditionele christelijke termen als ‘Annunciatie’, ‘Incarnatie’ of het Pinkstervuur is alleen gerechtvaardigd wanneer ze ‘werken’ als poëzie. De dichter heeft voor deze termen gekozen omdat hij er, ten eerste, sterke affiniteit mee heeft en ze, ten tweede, een geestelijke werkelijkheid kunnen uitdrukken die veel breder is dan louter de christelijke visie.
Opnieuw is het uitgangspunt van het
gedicht een plaats die wordt opgeroepen. Na het landhuis en de rozentuin uit
Burnt Norton, het dorp East Coker en de rivier en de kustlijn van The Dry
Salvages, allemaal oorden die de persoonlijk herinneringen van de dichter
betreffen, is de plaats van dit gedicht een pelgrimsoord, een plek die voor de
dichter staat voor de incarnatie van een bepaalde spirituele werkelijkheid. Little
Gidding was een Anglicaanse religieuze gemeenschap, gesticht in 1625 door
Nicholas Farrar en ontbonden in 1647 na Cromwell’s overwinning in de
Burgeroorlog. (De kapel is herbouwd in de 19e eeuw).
De eerste setting van het gedicht
is een winterlandschap:
” When the short
day is brightest, with frost and fire / the brief sun flames the ice, on pond
and ditches...”
Het felle winterlicht, ‘a glare that is blindness in the early afternoon’,
wordt gespiegeld in de menselijke ziel, waar een nog feller licht oplaait:
“And glow more intense than blaze of branch, or brazier / stirs the dumb
spirit: no wind, but pentecostal fire / in the dark time of the year.
Between melting and freezing the soul's sap quivers.”
Het is het heilige Pinkstervuur, pentecostal fire, aangeblazen door het
deelgenoot zijn van de Incarnatie zoals dat in het vorige kwartet beschreven
werd. De Incarnatie mondt uit in de doop door de Heilige Geest met vuur.
Het herhaalde ‘If you came this way, If you came
at night, If you came at day’ beschrijft de pelgrimstocht naar het pelgrimsoord
Little
Gidding, deze specifieke plek op dit specifieke moment: “When you leave the rough road / and
turn behind the pig-sty to the dull facade / and the tombstone.”
Het
Nu, dat in de loop van de cyclus een
punt van openbaring, van extase is geworden, blijkt hier, op deze geheiligde
plek, een snijpunt van de tijd met het tijdloze te kunnen zijn. Voor andere
mensen zijn er misschien andere plekken die net zo goed voldoen, maar voor deze
dichter is dit expliciet de plek waar hij nu moet zijn om dit te ervaren:
“There are other
places / which also are the world's end, some at the sea jaws / or over a dark
lake, in a desert or a city - but this is the nearest, in place and time / Now
and in England.”
De
gemeenschap Little Gidding bestond uit slechts enkele families die zich wilden
wijden aan een leven van gebed, werk en naastenliefde. Zij geldt in de
Anglicaanse kerk, ook nu nog, als een model voor wat een werkelijk christelijk
leven zou kunnen zijn. Het is schitterend hoe Eliot het gebedsleven van de
gemeenschap op dit punt in zijn gedicht verwerkt:
“You are not here to verify / instruct
yourself, or inform curiosity / or carry report. You are here to kneel / where
prayer has been valid. And prayer is more / than an order of words, the
conscious occupation / of the praying mind, or the sound of the voice praying.”
Het is hier, in een stemming van loslaten en nederigheid, dat gebed leidt tot
ware contemplatie, tot een verdiept bewustzijn.
En het is hier, in dit more, dat ook
de doden hun bijdrage hebben aan het gebed van de levenden; hun woorden dragen
vrucht in het leven van wie na hen komen (hier wellicht ook in de betekenis van
alle dode auteurs die een inspiratie zijn geweest voor deze gedichten: Krishna
en Johannes van het Kruis; Dante en de Metaphysical Poets; maar daarnast zeker
ook al diegenen die in het verleden deel hebben uitgemaakt van de gemeenschap
van Little Gidding):
“And what the dead had no speech for, when living / they can tell you, being
dead: the communication / of the dead is tongued with fire beyond the language
of the living [het pentecostal fire
weer].
Here, the intersection of the timeless moment / is England and nowhere.
Never and always.”
Het is weer die plek, dat moment in
de tijd (eerder Incarnation genoemd),
waar tijd en eeuwigheid, hemel en aarde, elkaar raken. (Boven de poort van Little
Gidding stonden de woorden: ‘Dit is het huis van God en de poort naar de
hemel’).
Part II bestaat
uit twee delen. Het eerste is een lyrische passage van drie strofen waarin
alles sterft en alle elementen waaruit de aardse werkelijkheid bestaat vernietigd
worden: ‘death of air’,
‘death of earth’, ‘death of water and fire’. Eliot schreef Little Gidding in de
oorlog; de Blitz had veel schade aangericht in de Londense City. (Je zou
natuurlijk tevens kunnen denken aan de vernietiging van de kapel van Little
Gidding tijdens de Burgeroorlog: “Dust in the air suspended / marks the place where
a story ended.”).
Hij zag dat als de ondergang van een westerse beschaving die de religieuze
waarden niet in ere had willen houden. Vooral in de water-vuur passage wordt
dit duidelijk: “Water and fire
shall rot / the marred foundations we forgot / of sanctuary and choir.
This is the death of water and fire.” (Maar
water is ook het levensbeginsel en het vuur reinigt).
Het tweede deel
van Part II is één van
de belangrijkste passages uit de hele cyclus. Het is een (geweldig,
huiveringwekkend) visioen, vol toespelingen op het werk van Dante, voor wie
Eliot een grote verering had - hij leefde volgens Eliot ‘in een tijd waarin de
mensen nog visioenen hadden’. Eliot heeft zelf gezegd dat dit een poging is om
Dante’s terza rima te herscheppen
naar de speciale eisen die de Engelse taal stelt en dat dat voor hem als
dichter één van de zwaarste opdrachten was.
De
man die we hier, ‘in the uncertain
hour before the morning / near the ending of interminable night’, op straat
aantreffen is
Eliot zelf, die lid was van de civiele luchtbescherming en hier door de straten
van Londen patrouilleert na een Duitse luchtaanval, ‘after the dark dove with the flickering
tongue / had passed below the horizon of his homing’. (De bommenwerper als een
soort van morbide parodie op de Heilige Geest).
Hij heeft een ontmoeting met een figuur die niets anders dan een geest kan zijn
en die hem vagelijk bekend voorkomt en is samengesteld uit verschillende dichters
die voor zijn eigen ontwikkeling belangrijk zijn geweest (Dante uiteraard,
Shakespeare, Mallarmé, Yeats) en die hem uiteindelijk naar het vagevuur zal
begeleiden:
“I caught the sudden look of some dead master / whom I had known, forgotten,
half recalled / both one and many; in the brown baked features / the eyes of a
familiar compound ghost / both intimate and unidentifiable.”
De woorden waarmee
de dichter deze raadselachige figuur begroet zijn dezelfde als die van Dante
wanneer hij in de Hel (Londen onder de bombardementen valt ook als een soort
van hel te beschouwen) plotseling tegenover zijn vroegere leermeester Brunetto
Latini staat: “What! Are you here?”
Wanneer er staat:
“So I assumed a double part, and cried / and heard another's voice cry: "What! are you here?" / although
we were not. I was still the same / knowing myself yet being someone other”,
dan is het belangrijk te bedenken dat de ontmoeting met deze figuur en alle
personages die daarin verwerkt zitten ook
een ontmoeting met zichzelf is.
Dan: “Therefore
speak”.
De figuur is niet
van zins oude lessen te herhalen:
“I am not eager to rehearse / my thought and theory which you have forgotten.
These things have served their purpose: let them
be... For last year's words belong to last year’s language / And next year's
words await another voice.”
“I find words I
never thought to speak / in streets I never thought I should revisit / when I
left my body on a distant shore.”
(Het laatste is een verwijzing van de dichter Shelley, wiens lichaam aanspoelde
op de Italiaanse kust. Shelley was een bewonderaar van Dante, en volgens Eliot
de enige Engelse dichter uit de 19e eeuw die in zijn voetsporen had
kunnen treden; kennelijk maakt ook Shelley dus deel uit van deze composiete
geest).
(Nog een andere
dichter is aanwezig. Wanneer Eliot hier, ook als dichter de opdracht krijgt ‘To
purify the dialect of the tribe’, gebeurt dat in woorden die aan Mallarmé
kunnen worden toegeschreven. Eliot zag het als een roeping voor de dichter om
de mogelijkheden van expressie van de samenleving waar hij deel van uitmaakt,
te verrijken).
Wat die woorden
zijn (‘I find words I never thought to speak’), wordt nu snel duidelijk. Ze
zijn bedoeld als een aanmaning voor de oud geworden dichter:
“Let me disclose the gifts reserved for age / to set a crown upon your
lifetime's effort.
First, the cold fricton of expiring sense / without
enchantment, offering no promise / but bitter tastelessness of shadow fruit / as
body and soul begin to fall asunder [verwijzing naar de zonde van de lust].
Second, the conscious impotence of rage / at
human folly, and the laceration [kwelling]
of laughter at what ceases to amuse [verwijzing
naar de zonde van de woede].
And last, the rending pain of re-enactment / of
all that you have done, and been; the shame / of things ill done and done to
others' harm / which once you took for exercise of virtue [verwijzing naar de
zonde van de hoogmoed].”
Nadat de balans is
opgemaakt (en als we de samengestelde figuur die deze woorden spreekt voor een
deel ook opvatten als de dichter zelf, vormen ze dus in wezen ook een intiem
zelfonderzoek) is de uiteindelijk bestemming: het vagevuur, het refining fire:
“From wrong to wrong the exasperated spirit / proceeds, unless restored by that
refining fire / here you must move in measure, like a dancer."
De dans in het
zuiverende vuur... ‘No promise’, ‘impotence’, ‘shame’, ‘from wrong to wrong’:
het is allerminst een serene, harmonieuze, gelukkige stemming die hier
geschetst wordt, er is een zuivering nodig.
Na deze woorden
verdwijnt de figuur weer:
“The day was breaking. In the disfigured street / he left me, with a kind of
valediction,
and faded on the blowing of the horn.”
(Bij de laatste woorden zou je kunnen denken aan de Ghost van Hamlets vader die
‘faded on the crowning of the cock’).
De eerste regels van Part III gaan over verleden en
herinnering – history. Al eerder in
de cyclus leerden we dat niets wat we hebben meegemaakt verdwijnt; het wordt
alles vernieuwd, getransfigureerd:
“See, now they
vanish / the faces and places, with the self which, as it could, loved them [en
die liefde is essentieel voor het behoud van alles] / to become renewed,
transfigured, in another pattern.”
Niets verdwijnt. Vandaar deze woorden, ontleend
aan de 14e eeuwse mystica Julian of Norwich: “All shall be well, and
/ all manner of thing shall be well.”
Vervolgens wordt het Little Gidding van de 17e
eeuw opgeroepen, ten tijde van de conflicten tussen anglicaanse royalisten en
de republikeinse puriteinen van Oliver Cromwell (conflicten die uiteindelijk de
gemeenschap zouden vernietigen). Dat gebeurt in deze fraaie woorden:
“If I think, again, of this place / and of people, not wholly commendable / of
not immediate kin or kindness / but of some peculiar genius / all touched by a
common genius / united in the strife which divided them;
If I think of a king at nightfall [Charles I,
die uiteindelijk door de puriteinen werd onthoofd] / of three men, and more, on
the scaffold [de drie zijn king Charles, aartsbisschop Lund en Charles’
minister Strafford] / and a few who died forgotten / in other places, here and
abroad / and of one who died blind and quiet [ongetwijfeld de blinde dichter
John Milton, die ook partij was in het conflict – aan de kant van Cromwell],
Why should we celebrate / these dead men more
than the dying?”
Uiteindelijk zwijgen alle partijen in het
conflict, de geschiedenis heeft hen getransformeerd en opgenomen in één enkele
partij:
“These men, and those who opposed them / and those whom they opposed / accept
the constitution of silence / and are folded in a single party.”
In ons perspectief, nu er eeuwen verstreken zijn,
zijn de verschillen tussen de strijdende partijen overstegen in een harmonie
van onderliggende intenties. Natuurlijk waren de verschillen en de strijdpunten
reëel in die tijd, zeer reëel zelfs, men bestreed elkaar te vuur en te zwaard.
De generaties die na hen kwamen hebben echter van beide partijen het nodige
geërfd, zowel van de overwinnaars als van de overwonnenen, en de onderlinge
verschillen zijn onbelangrijk geworden.
Wat we van de overwonnenen hebben overgehouden is
misschien niet onmiddellijk duidelijk; volgens Eliot: “We have taken from the
defeated / what they had to leave us - a symbol:
A symbol perfected in death.” En dat symbool zal
liefde zijn.
En dus opnieuw: “All shall be well, and / all
manner of thing shall be well.”
Part IV is weer een korte lyriek, één waarin
verlossing door het zuiverende vuur een centrale rol speelt. Het opent met het
al eerder aangetroffen beeld van een bommenwerper als een duif:
“The dove descending breaks the air / with flame of incandescent terror”
Maar dit keer staat de duif ook werkelijk voor de
Heilige Geest:
“... of which the tongues declare / the one discharge from sin and error.”
De getransformeerde duif geeft nu echt uitzicht
op bevrijding van ‘incandescent [gloeiende] terror’ d.m.v. de ‘tongen van vuur’
die, volgens de Handelingen der Apostelen, de eerste christenen, geïnspireerd
door de Geest, in staat stelden verschillende talen te spreken en verstaan.
Het Pinkstervuur geeft bij Eliot de associatie
met het Vagevuur; de volgende verzen doen weer denken aan de Divina Commedia,
waar eerst de dichter-troubadour Arnaut Daniel, en vervolgens Dante zelf,
gezuiverd moeten worden door het vagevuur:
“The only hope, or else despair / lies in the choice of pyre of pyre-
To be redeemed from fire by fire.”
Er is geen ontsnappen aan dit vuur, met alle
bijbehorende pijn, torment. En toch
is er één ultieme realiteit voorbij al dit lijden:
“Who then devised the torment? Love.
Love is the unfamiliar Name / behind the hands that
wove / the intolerable shirt of flame / which human power cannot remove.”
Love. Dit is het woord waar de gehele cyclus uiteindelijk naar
toewerkt. De bevestiging van de liefde als de creatieve factor in alle
levensprocessen; het is het affectieve hart van de totaalconceptie die deze
gedichten bezielt. Op enkele verwijzingen na is het woord tot nu toe vrijwel
afwezig geweest in de Four Quartets.
En die afwezigheid maakt de toon van gedichten tot nu toe vaak wat streng en
onpersoonlijk, met de nadruk die steeds lag op onthechting en nederigheid. De
menselijke warmte ontbrak, ook door een teveel aan abstractie. Alles wat vooraf
ging heeft echter geleid tot dit punt, waarop de liefde erkend wordt als de
ultieme realiteit waardoor het leven acceptabel en tenslotte gerechtvaardigd wordt. Liefde
als de bron van alle leven. Al die elementen die in de vorige drie gedichten
als centrale conceptie gediend hebben – de noodzaak van onthechting, de
erkenning van de dood als een onvervreembaar onderdeel van het leven, het
bewustzijn dat we als mens onderworpen zijn aan de beperkingen die de tijd ons
oplegt – kunnen, maar ook echt pas nu, gezien worden voor wat ze werkelijk
zijn: niet een ontmoedigende
inperking van de menselijke conditie, maar als wegwijzers naar deze nieuwe
realiteit. En voor een religieus georiënteerde visie op het leven is die realiteit liefde en betekent
‘leven’ simpelweg: in staat zijn lief te hebben. Het is de cruciale bevestiging
zolas geformuleerd door de auteur van het Johannes evangelie: God is Liefde.
In het dagelijks gebruik is de betekenis van het woord liefde
eigenlijk vooral beperkt tot: een relatie tussen liefdespartners. En in die
gebruikelijke betekenis had het in Eliots poëzie vaak een wat zuur karakter, is
het verworden tot liefdeloze begeerte. In deze cyclus wijst het woord echter
vooral naar een veel bredere, en zeker ook veel positievere toepassing: als een
bevestiging van het leven.
Ik ontleen deze analyse m.b.t. het begrip liefde Four Quartets vooral aan het boek van
Derek Traversi: T.S. Eliot – the Longer
Poems. Aan het eind van zijn relaas formuleert hij het nog een keer heel
mooi: “... to be alive, in any proper sense of the word, is quite simply to be
‘in love’”.
De opening van Part V doet inmiddels vertrouwd aan; het thema van begin en het
einde is aangeraakt in alle drie de voorafgaande gedichten van de cyclus (zelfs
helemaal aan het begin: de eerste regels van Burnt Norton):
“What we call the beginning is often the end / and to make and end is to make a
beginning.
The end is where we start from.”
Wat aan het begin nog een tentatieve propositie
was, het opperen van een mogelijkheid, kan nu gesteld worden in de termen van
de ervaringen die we in het doorlopen van de hele cyclus hebben opgedaan; en
dan met name de notie dat dood en geboorte bij elkaar horen, onafscheidelijke
aspecten zijn van één enkele werkelijkheid.
Deze keer trekt Eliot de parallel met het proces
van het dichten:
“Every phrase and every sentence is an end and a beginning / every poem an
epitaph.”
Dat epitaph verwijst weer naar de
alomtegenwoordigheid van de dood, het doet denken aan ‘The time of death is
every moment’ uit The Dry Salvages.
En inderdaad: voor het handelen dat Krishna zijn pupil opdroeg geldt: ‘...any
action
is a step to the block [het schavot waarop
Charles I stierf], to the fire [het vuur dat de kapel van Little Gidding
vernietigde]...’
Maar we moeten het proces in zijn totaliteit
zien: er is ook het thema van de wedergeboorte:
“We die with the dying: See, they depart, and we go with them.” Dat is een
realiteit.
Maar ook: “We are born with the dead: See, they
return, and bring us with them [omdat we de traditie hebben, worden de doden
herbevestigd in ons].
The moment of the rose and the moment of the
yew-tree / are of equal duration.”
(De yew tree – vaak op
begraafplaatsen te vinden – en de rose
– zie de rose garden uit Burnt Norton: dood versus leven,
verlichting versus duisternis).
En wederom wordt de kapel van Little Gidding
opgevoerd als het snijpunt van tijd en eeuwigheid, de plaats waar de Incarnatie
plaatsvindt:
“So, while the light fails / on a winter's afternoon, in a secluded chapel / History
is now and England.”
De conclusie van deze gedichtencyclus, waar we nu
aan zijn toegekomen, staat in het licht van een citaat uit een 14e
eeuws tractaat dat gaat over het contemplatieve gebed, the Cloud of Unknowing:
“With the drawing of this Love and the voice of this Calling.”
Een eerder gestelde opdracht wordt aangenomen:
het leven zien als een ontdekkingsreis (‘Fare forward, travellers’, ‘Old men
ought to be explorers’), waarbij we uiteindelijk weer bij ons vertrekpunt
aankomen, maar in een verhoogde staat van bewustzijn:
“We shall not cease from exploration /
and the end of all our exploring / will be to arrive where we started / and
know the place for the first time.”
En dit met de houding van nederigheid (simplicity) die in East Coker zo belangrijk was:
“Quick now, here, now, always - a
condition of complete simplicity (costing not less than everything).”
Opnieuw klinkt het: And all shall be well and / all manner of thing shall be
well
when the tongues of flames are in-folded / into the crowned knot of fire / and
the fire and the rose are one.”
Het lijkt me gerechtvaardigd om aan het einde van
dit traject Dante en T.S. Eliot aan elkaar te knopen.
Wanneer Dante uiteindelijk, aangekomen in de Hemel (zijn Paradiso) het Eeuwige Licht mag aanschouwen, ziet hij hoe dit Licht
‘alles wat in het heelal is verspreid in één boek van liefde geborgen houdt’.
Dat is de eenheid die hier bereikt wordt, waarbij ‘the tongues of flames are
in-folded’ (geborgen dus in feite, ze doen geen pijn meer) ‘and the fire and
the rose [het symbool van de Incarnatie, zowel als van de liefde] are one’.
Het zuiverende vuur is een bloem geworden die
alles, liefde en genade, de rozentuin en de kapel, in zich draagt...
Tot slot: Herman Servotte maakt in zijn nawoord
bij zijn vertaling van de Four Quartets
nog een kanttekening. Hij stelt zich de vraag: “Werden in de tekst alle
elementen van de ervaring betrokken? Zijn er gebieden van het leven die buiten
de tekst zijn gebleven?”
En zijn antwoord, dat ik bij alle bewondering die ik voor deze geweldige
gedichten heb, toch wel moet onderschrijven, luidt: “Er ontbreekt één enkele,
maar fundamentele categorie, die van de menselijke ontmoeting... Bezielde
lichamelijkheid – deze werkelijkheid ontbreekt in Four Quartets.”
De poëzie heeft inderdaad de neiging te blijven
steken in de regionen van de onstoffelijke contemplatie. Daarbij komt: het
godsbegrip dat Eliot hanteert, is voor Servotte ‘van een haast voorchristelijke
hardheid’ (in de zin van: Aristoteles’ onbewogen beweger). Servotte: “Daardoor
verwijdert Eliot zich van het christelijke godsbegrip dat hij nochthans wil
gebruiken, dat van een God die verlangt naar de mens, door liefde bewogen. Daardoor
mist hij ook – en dat is des te pijnlijker – de volle betekenis van het
centrale concept van de Incarnatie”
Er zijn voorbeelden genoeg te vinden bij de
auteurs die Eliot tot inspiratie gediend hebben: de rol van de Incarnatie in de
poëzie van Metaphysical Poet George Herbert (die zelf in Little Gidding geweest
is) bijvoorbeeld. De ontmoeting van Dante met Beatrice, de hartstochtelijke
dialogen met God in de Confessiones
van Augustinus, de liefdeslyriek van de overgave die Johannes van het Kruis
componeerde in navolging van het Hooglied.
Servotte haalt een uitspraak aan van Denis
Donoghue, schrijver van de studie Words
alone, the poet T.S. Eliot: “In zover ik een christen ben, keur ik Eliots
bedoelingen goed, maar ik had gewenst dat ze met een warmer gevoel voor de
menselijke waarden in al hun beperktheid waren geladen; ik wenste dat het een
franciscaanser gedicht was.”
Het kan zijn dat Eliot de menselijke relaties
bewust uit zijn poëzie heeft gelaten, omdat hij het noodzakelijke
tekortschieten daarvan vreesde en vervulling voor hem lag in iets dat voorbij
de menselijke onmoeting, voorbij de aardse bestemming ligt; iets dat niet
onmiddellijk door de ervaring wordt gegeven, maar wel kan worden vermoed,
‘hints and guesses’, en heel misschien, aarzelend en tastend, kan worden
geformuleerd, een raadselachtige aanwezigheid: ““Quick now, here, now, always”.
Uit het feit echter, dat Eliot na Four Quartets geen lyrische poëzie meer
heeft geschreven, zou je wellicht af kunnen leiden dat hij zich ook van de
beperkingen van zijn poëzie bewust is geweest. Hij schrijft hierna alleen nog
geëngageerd toneel en cultuurfilosofische essays: zijn manier om wel een
doorleefde relatie met de wereld aan te gaan.
En toch blijft Four Quartets een monument.