dinsdag 17 september 2024

T.S. Eliots Four Quartets: East Coker

Afbeelding: Coker Court and parish church in East Coker, Somerset

East Coker is de tweede van de Four Quartets van T.S. Eliot. Het is een concreter en persoonlijker gedicht dan zijn voorganger Burnt Norton, waarin meer abstract-filosofische concepten, en dan met name over de verhouding tussen Tijd en Eeuwigheid, worden uitgewerkt. De titel verwijst naar het dorpje van waaruit Eliots voorvaderen in de 17e eeuw naar de Nieuwe Wereld vertrokken. De dichter tracht zich te verhouden tot zijn oorsprong; het thema van het gedicht is de mens die zich bewust is van zijn eigen plaats in de tijd. En het was een zware tijd waarin dit gedicht ontstond, geschreven in 1939 en gepubliceerd in 1940.

De eerste regels slaan een toon aan die vertrouwd klinkt voor wie zojuist Burnt Norton heeft gelezen: “In my beginning is my end.” De dichter gaat nu op zoek naar zijn eigen oorsprong en vraagt aandacht voor de eindeloze kringloop van alle leven:
“In succession houses rise and fall, crumble, are extended / are removed, destroyed, restored, or in their place / is an open field, or a factory, or a by-pass.
Old stone to new building, old timber to new fires / old fire to ashes and ashes to the earth / which is already flesh, fur and faeces / bone of man and beast, cornstalk and leaf.”

Er is een tijd om te leven en te sterven; er is een weg die omhoog gaat, die van de bevestiging en acceptatie van het leven, en een weg omlaag, die van afbraak en sterven. In de regels van de oude filosoof Heraclitus, die als motto aan de Four Quartets zijn meegegeven, stelt deze dat beiden, de weg omhoog en de weg omlaag, in essentie een en dezelfde zijn. “In my beginning is my end.” Geboorte en dood horen onverbrekelijk bij elkaar. Er is:
“... a time for building and a time for living and for generation / and a time for the wind to break the loosened pane / and to shake the wainscot where the old field-mouse trots...”

Het accepteren van onze sterfelijkheid, inzien dat er aan alles een einde komt, zou wel eens het begin van echte Wijsheid kunnen zijn.
Dan zijn we ineens op een specifiek moment in de tijd: “Now the light falls...”
Wanneer hij vervolgens schrijft over de ‘deep lane’ die ‘insists on the direction into the village’, loopt de dichter zijn eigen verleden in: de village is East Coker in Somerset. Het is ‘a summer midnight’. We komen naderbij en zien een groep mensen dansen rond het kampvuur op de muziek van ‘the weak pipe and the little drum’.

Eliot was gefascineerd door het landleven. Zijn ideaal, zo schrijft hij in één van zijn essays, is een ‘hoofdzakelijk agrarische maatschappij waarin de mensen plaatselijk gehecht zijn aan hun klein bedrijf en aan kleine gemeenschappen’. In dat ideaal wortelt dit vrolijke tafereel.

Dan is er een plotse overgang; het gebruik van het archaïsche Engels dat nu volgt geeft duidelijk aan dat we een sprong maken, terug in de tijd. Er is nog sprake van ‘the association of man and woman’, dan echter:
“in daunsinge [dancing], signifying matrimonie... two and two, necessarye coniunction, / holding eche other by the hand or the arm / whiche betokeneth concorde...”

Het is absoluut onmogelijk te weten waar dit op slaat wanneer je niet een editie met verklarende noten hebt. Dit is een verwijzing naar The Boke named the Gouvernour uit 1531, van de Engelse diplomaat en geleerde sir Thomas Elyot (één van de voorvaderen van de dichter), een werk opgedragen aan Henry VIII. Het is inmiddels wel duidelijk dat we heel ver terug in de tijd zijn. Weer is er het thema van kringloop van alle leven. Zij die hier dansen zijn er inmiddels allang niet meer:
“Mirth of those long since under earth / nourishing the corn.”

Maar dat is niet erg. We moeten naar het grotere geheel kijken. Het christelijke sacrament, de vereniging van man en vrouw is een vorm van tijdelijke gemeenschap (er komt ook weer een einde aan...), die hier, in de open lucht en onder de sterrenhemel, in een veel breder kader geplaatst wordt: dat van Natuur en Kosmos, de wisseling der seizoenen:
“As in their living in the living seasons / the time of the seasons and the constellations / the time of milking and the time of harvest / the time of coupling of man and woman / and that of beasts.”

Dat alles echter wel, onoverkomelijk, in het licht van de dood die uiteindelijk ieders lot is:
“Feet rising and falling. Eating and drinking. Dung and death.”

Dit is een beginpunt, een specifieke, willekeurige tijd en plaats. Het ‘I am here or there, or elsewhere’ doet denken aan een soortgelijke formulering in Burnt Norton, het ‘Quick now, here, now always’. En de laatste regel van deze sectie verwijst weer naar het begin van het gedicht, woordelijk zelfs: “ In my beginning.” Het end, waarvan in de beginregels sprake was, ontbreekt hier, en dat is opmerkelijk. Het is nu louter begin geworden, een frisse start, de opening naar een nieuwe cyclus van geleefde ervaringen. Bevestiging. De (tijdelijke) weg naar boven is aangevangen.

Het begin van Part II is buitengewoon somber van toon, een duistere, zelfs gewelddadige passage, apocalyptisch. In Part II van Burnt Norton werd een opstijgen tot in de wereld van de sterren beschreven, waar de beweging geordend werd in een dans der sferen. Die harmonie is nu volkomen verdwenen; de wilde kosmische dans, de donderstorm die hier beschreven wordt, leidt tot wanorde en dood, tot oorlog in de hemelsferen, tot ‘triumphal cars deployed in constellated wars’, tot ‘scorpion fights against the Sun / until Sun and Moon go down’. Een kosmische ramp waarbij alles ‘whirled in a vortex that shall bring / the world to that destructive fire...’

De heftige natuurbeelden hier beschreven zijn metaforen voor de existentiële situatie van de moderne mens: niet de harmonie van de eeuwige kringloop waar dood leidt tot nieuw leven, maar de apocalytische verschrikking van vernietiging en de dood die definitief is. Alle harmonie is een schijnevenwicht gebleken, alle sereniteit en kalmte is vervlogen, we hebben onszelf wat wijsgemaakt en kunnen niet meer vertrouwen op de oude wijsheden:
“What was the value of the long looked forward to / long hoped for calm, the autumnal serenity / and the wisdom of age? Had they deceived us / or deceived themselves, the quiet-voiced elders?”

“The wisdom only the knowledge of dead secrets / useless in the darkness into which they peered...”

Pogen om steeds weer wijsheid en kennis te halen uit opgedane ervaringen en levenslessen uit het verleden werkt niet meer m.b.t. een toekomst die totaal onvoorspelbaar is.

“There is, it seems to us, at best, only a limited value / in the knowledge derived from experience [omdat die altijd gebaseerd is op het verleden].
The knowledge imposes a pattern and falsifies / for the pattern is new in every moment.”

Ieder ogenblik wordt de mens met iets nieuws geconfronteerd en zal hij opnieuw zijn houding moeten bepalen. Een oud patroon als mal over de tegenwoordige werkelijkheid leggen falsifies die werkelijkheid; we moeten onszelf voortdurend blijven vernieuwen: new in every moment zijn, loskomen van de gemakzucht die ons terughoudt, van onze vooroordelen en aannames: “a new and shocking valuation of all we have been.”

En voor de nabije toekomst, zo lijkt Eliot te impliceren, ziet het er niet best uit. In de volgende verzen wordt het leven van de mens beschreven als een tocht die van verschrikking naar verschrikking voert:
“In the middle, not only in the middle of the way / but all the way, in a dark wood... on the edge of a grimpen [een huiveringwekkende plek; het woord is bedacht door Conan Doyle in één van zijn Shelock Holmes verhaal The hound of the Baskervilles], where is no secure foothold / and menaced by monsters, fancy lights, risking enchantment.” (Uiteraard zijn deze regels een verwijzing naar Dante’s Inferno, waar de dichter, als het gedicht opent, zich in het midden van een donker woud bevindt en met drie schrikwekkende dieren wordt geconfronteerd).

Alle wijsheid die kennis denkt te claimen, wordt failliet verklaard:
“Do not let me hear of the wisdom of old men, but rather of their folly / their fear of fear and frenzy...”

Slechts één houding past de mens: een onvoorwaardelijke overgave aan het ogenblik, door Eliot hier nederigheid genoemd:
“The only wisdom we can hope to aquire / is the wisdom of humility: humility is endless.”

En dit deel eindigt met de erkenning dat de ijzeren wet van alles dat binnen de tijd gebeurt, noodzakelijkerwijs die van verandering is; verandering en sterfelijkheid. Dit kwartet is bovenal te lezen als een meditatie op de implicaties van die onvermijdelijke realiteit:
“The houses are all gone under the sea.
The dancers are all gone under the hill.”

Part III begint met een regel ontleend aan Miltons Samson Agonistes. Het is het verhaal van de bijbelse Simson (Samson in het Engels) die de duisternis beklaagt waardoor hij wordt omgeven, nadat hij door zijn vijanden de Filistijnen is gevangen gezet en ze hem de ogen hebben uitgestoken:
“O dark dark dark. They all go into the dark.”
Het duister, het apocalyptische visioen uit Part II vindt hier voortzetting. Het hele maatschappelijke bestel is ten dode opgeschreven:
“The captains, merchant bankers, eminent men of letters / the generous patrons of art, the statesmen and the rulers / distinguished civil servants, chairmen of many committees / industrial lords and petty contractors, all go into the dark...”

Er is een citaat uit psalm 62: “I said to my soul, be still, and let the dark come upon you / which shall be the darkness of God.”

De enige mogelijkheid voor de ziel die nog openstaat is to be still: bereid zijn te wachten met een houding van acceptatie – aanvaarding van de duisternis die hier ons leven domineert, in afwachting van een moment van verlichting dat zou kunnen komen, maar waarvan de komst niet geforceerd kan worden.

Met verschillende opeenvolgende beelden wordt aangegeven hoe volstrekt en overweldigend de leegte is. Vooral de volgende passage over metroreizigers vind ik zo sterk getroffen:
“... as, when an underground train, in the tube, stops too long between stations / and the conversation rises and slowly fades into silence / and you see behind every face the mental emptiness deepen / leaving only the growing terror of nothing to think about...”

De mental emptiness, de terror die hier geschilderd wordt is in de diepste grond de angst die opkomt wanneer we gedwongen worden onze dagelijkse, gemakkelijke routine los te laten, waaraan we een leven lang vasthouden om maar voortdurend de realiteit te kunnen ontwijken. De Donkere Nacht die zo vertrouwd is voor veel schrijvers van spirituele werken, moet vooraf gaan aan de verlichting die alleen mogelijk wordt nadat we het tegenbeeld ervan, de leegte, de duisternis en de wanhoop, hebben geaccepteerd.

Maar niets kan worden afgedwongen. De christelijke deugden geloof, hoop en liefde worden voorlopig in de wacht gezet:
“I said to my soul, be still, and wait without hope / for hope would be hope for the wrong thing; wait without love / for love would be love of the wrong thing; there is yet faith / But the faith and the love and the hope are all in the waiting.”

En hier is het dat de mystiek weer haar inrede doet. De volgende regels zijn een rechtstreekse verwijzing naar Bestijging van de berg Carmel van Johannes van het Kruis:
“In order to arrive there, to arrive where you are, to get from where you are not / you must go by a way wherein there is no ecstacy.
In order to arrive at what you do not know / you must go by a way which is the way of ignorance.
In order to possess what you do not possess / you must go by the way of dispossession.
In order to arrive at what you are not / you must go through the way in which you are not.
And what you do not know is the only thing you know / And what you own is what you do not own / And where you are is where you are not.”

Weten door niet te weten, bezitten door afstand te doen, daar zijn waar je niet bent: het is de worsteling met de taal in contradicties zoals mystici de weg naar verlichting vaak beschrijven. In negatieve termen. Omdat God onkenbaar blijft en niet rechtstreeks te benaderen is. We kunnen slechts erkennen dat dit alles voorbij ons begrip ligt.

Bij Johannes van het Kruis beschrijven deze regels, die Eliot min of meer letterlijk heeft overgenomen, de bestijging van de Berg der Volmaaktheid, die de weg naar God is. Door deze regels over te nemen zet Eliot zijn gedicht expliciet in een religieus perspectief.
Johannes van het Kruis eindigt deze passage met:
“Omdat hij immers niets najaagt vermoeit hem niets / op de weg naar omhoog en drukt hem niets op de weg / naar omlaag, want hij staat in het evenwicht van zijn nederigheid.”

Om dus weer uit te komen bij Eliots humility, aan het einde van Part III geformuleerd als de deugd die ons staande kan houden in de stormen van deze tijd.

In het korte, lyrische Part IV hanteert de dichter onverbloemd een christelijke beeldspraak. Het is devotionele poëzie in de stijl van de 17e eeuwse Metaphysical Poets (zoals George Herbert en John Donne), van wie Eliot een groot liefhebber was.

Het is een evocatie van de Passie van Christus en de beelden zijn, voor wie enigszins bekend is met de christelijke theologie, meer dan duidelijk. De wounded surgeon die ons behandelt is Christus; de nurse die ons haar constant care geeft de Kerk: “not to please, but to remind of our, and Adam’s curse [uiteraard de erfzonde] / and that, to be restored, our sickness must grow worse.“
Het gaat hier over de zuiverende werking van het lijden. (Wat ik altijd een twijfelachtige conceptie heb gevonden, maar goed).

Het lijden is een allesdoordringende koorts die zowel geestelijk als lichamelijk is: “The chill ascends from feet to knees / the fever sings in mental wires.”
- ’to quake in purgatorial fires’: de katharsis, het reinigende vuur.

Waarna het geheel in de laatste strofe in het licht van de eucharistie (op enigszins lugubere wijze: ‘dripping blood’, ‘bloody flesh’) en dat van Goede Vrijdag wordt gezet:
“In spite of what we like to think / that we are sound, substantial flesh and blood -
Again, in spite of that, we call this Friday good.”
(Waaraan ik toe zou willen voegen: inderdaad, waarom een dag ‘goed’ noemen die het lijden verheerlijkt?)

Het gebeurt niet vaak in deze cyclus dat de dichter rechtstreeks spreekt over zijn eigen persoonlijke situatie, maar hier, aan het begin van Part V situeert hij zichzelf nadrukkelijk in de tijd:
“So here I am, in the middle way, having had twenty years - twenty years largely wasted, the years of l’entre deux guerres...”

In het laatste deel van Burnt Norton werd dichten omschreven als het zoeken naar een vorm die de tijd transcendeert; hier is het een poging om het altijd nieuwe in het ogenblik te verwoorden: “every attempt is a wholly new start and a different kind of failure...”
“... each venture is a new beginning...” En in Eliots geval is het pogen ook en vooral het creatieve proces van het dichten:
“... a raid on the inarticulate with shabby equipment always deteriorating / in the general mess of imprecision of feeling / undisciplined squads of emotion.”

Maar wanneer er staat: “... one has only learnt to get the better of words / for the thing one no longer has to say, or the way in which / one is no longer disposed to say it.”
- dan lijkt dat toch eerder te slaan op de pogingen van ieder mens (niet alleen de dichter) om betekenis en samenhang te verlenen aan wat hem of haar overkomt.

Het gaat om het authetiek beleven van iedere ervaring, ook de meest negatieve.
“... perhaps neither gain nor loss. For us, there is only the trying. The rest is not our business.”
Het gaat om ‘a lifetime burning in every moment’.

We kunnen nu een voorlopige balans opmaken.
De mens moet op zoek naar een toekomst die hem kan vervullen:
“Old men ought to be explorers / here or there does not matter / we must be still and still moving / into another intensity / for a further union, a deeper communion / through the dark cold and the empty desolation / the wave cry, the wind cry, the vast waters of the petrel and the porpoise [vogel en vis].”

Prachtige regels.
En dan weer terug naar het begin van East Coker. Niet: “In my beginning is my end”, maar “In my end is my beginning”. Een gelovige en hoopvolle aanvaarding van de dood.

Memorial plaque in St. Michel's and All Angels church, East Coker





 

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Shakespeare's King Lear, deel II

Lear, in diepe slaap, wordt op een draagbaar naar Dover gebracht (waar Cordelia met de Franse troepen inmiddels geland is, gewaarschuwd dat ...