vrijdag 25 oktober 2024

Shakespeare's King Lear, deel II

Lear, in diepe slaap, wordt op een draagbaar naar Dover gebracht (waar Cordelia met de Franse troepen inmiddels geland is, gewaarschuwd dat haar vader gevaar loopt); dit op advies van Gloucester, die ervan overtuigd is dat het leven van de oude koning gevaar loopt (deze reddingsactie zal hem zijn ogen kosten).

Alleen achtergebleven, is Edgar nu niet meer poor Tom: “How light and portable my pain seems now, when that which makes me bend, makes the King bow. He childed as I fathered.”

Dat laatste vind ik een prachtige zin, al valt niet exact te zeggen wat het betekent. In elk geval slaat het op de relaties Edgar – Gloucester en Lear – Cordelia: recalcitrante kinderen die echter wel van hun vaders houden en twee blinde vaders (de één figuurlijk, de andere, zo zal vervolgens blijken, letterlijk) die ten onder gaan aan een overmaat van gevoelens die hen niet meer helder laten oordelen. King Lear is bij uitstek een verhaal van ouders en kinderen.

Er zijn veel gewelddadige taferelen terug te vinden in de stukken van Shakespeare, maar de ultieme wreedheden zijn toch wel die in King Lear: het uitsteken van de ogen van Gloucester door Cornwall en de dood van Cordelia door ophanging. Dat laatste vindt off-stage plaats, we zijn er als toeschouwer geen getuige van. Maar Gloucesters wrede lot, de afschuwelijke behandeling die de hulpeloze oude man moet ondergaan, wordt door Shakespeare op zeer grafische wijze weergegeven. Ik heb me altijd afgevraagd waarom we dit moeten zien, waarom Shakespeare dit zo gedaan heeft. Ik heb het verscheidene keren op toneel opgevoerd gezien en het is nauwelijks uit te houden. Ik wil er dan ook verder geen aandacht aan besteden. Alleen nog dit: vastgehouden in zijn stoel, kort voordat de sadist Cornwall toeslaat (met hulp van zijn al even afzichtelijke vrouw Regan), roept de wanhopige Gloucester: “I shall see the winged vengeance overtake such children.” Het zal maar al te waar blijken: de wraak der goden zal zowel Goneril als Regan treffen, Edmund valt door de hand van Edgar en Cornwall meteen al, dodelijk verwond door een trouwe bediende die hem tegen tracht te houden (en zelf ook sterft); het handelen van die knecht is het enige lichtpunt in een door en door duistere scène.

En: Regan bijt Gloucester toe dat hij echt niet op de hulp van zijn zoon Edmund hoeft te rekenen: hij was zelfs de aanstichter van dit bloederige oordeel. Gloucester: “Then Edgar was abused? Kind Gods, forgive me that and prosper him.” Nu hij blind is krijgt hij de waarheid onder ogen.

Begeleid door een ‘Old man’ vertrekt Gloucester op weg naar Dover. “Alack sir, you cannot see your way”, zegt de oude man. Waarop Gloucester: “I have no way, and therefore want no eyes: I stumbled when I saw.” Toen hij nog wél zien kon, hebben zijn ogen hem ook niet geholpen.

Edgar reageert (uiteraard) geschokt wanneer hij zijn vader in zo’n deplorabele staat aan ziet komen: “But who comes here? My father, poorly led (in de betekenis van: ‘led, because in a poor state’)?” ... “Who is’t can say ‘I am the worst’?... the worst is not so long as we can say: ‘This is the worst’”.

Eén van de raadselen van King Lear is waarom Edgar nu niet zijn identiteit aan zijn vader bekend maakt, zeker als uit diens woorden blijkt dat hij zich hopeloos vergist heeft in zijn beide zonen. Hij blijft echter volharden in verschillende opeenvolgende vermommingen. Vooralsnog is hij nog altijd Poor Tom o’Bedlam. Gloucester vraagt hem te begeleiden op zijn weg naar Dover. “Alack sir, he is mad”, zegt dan de oude man. En Gloucester: “’Tis the time’s plague when madmen lead the blind.”

De ontmoeting met Mad Tom heeft op Gloucester hetzelfde effect als eerder op Lear, die kwam tot zijn inzichten over ‘unaccommodated man’, de naakte mens, beroofd van alle waardigheid. Nu Gloucester: “As flies to wanton boys are we to the gods, they kill us for their sport.” Een prachtige zin waarmee Shakepeare Gloucester’s wanhoop perfect uitdrukt.

Gloucester maakt nu zijn intenties duidelijk aan Edgar: “Doest thou know Dover?... There is a cliff whose high and bending head looks fearfully in the confined deep: bring me but to the very rim of it... From that place I shall no leading need.”

Edgar heeft nu een andere vermomming aangenomen (“Methinks thy voice is altered and thou speakest in better phrase and manner than thou didst”, zegt de verbaasde Gloucester); hij leidt zijn vader zogenaamd naar Dover Cliff (“You do climb it up now. Look how we labour. Gloucester: Methinks the ground is even”) vanwaar zijn blinde vader zich in de zee wil werpen. “You are now within a foot of the extreme verge.” In werkelijkheid is er in velden of wegen geen cliff te bekennen, maar Shakespeare laat Edgar nu weer in verzen spreken (in tegenstelling tot het onnavolgbare proza van Tom) om op poëtische wijze de duizelingwekkende hoogten waar ze nu staan, op te roepen. Kennelijk overtuigend genoeg, want Gloucester roept de goden aan om afscheid van de wereld te nemen, spreekt nog een zegen over Edgar uit (“If Edgar live, o bless him”) en springt. Om (zogenaamd) aan de voet van de cliff overeind geholpen te worden door alweer een nieuwe impersonatie van Edgar: “Ten masts at each make not the altitude which thou hast perpendicularly fell. Thy life’s a miracle.”

Dit alles is een wanhopige poging van Edgar om het leven van zijn ongelukkige vader te sparen en bewaren. Hij blijft zijn eigen identiteit verbergen achter diverse rollen, wellicht omdat hij het gevoel heeft dat, wanneer hij zich bekend zou maken, de schok ervan de dood van de oude man zou kunnen betekenen (wat later trouwens inderdaad ook zal gebeuren).

Wat nu volgt is voor mij de op één na mooiste scène uit King Lear; voor Harold Bloom ‘the supreme achievement in all of Shakespeare and perhaps of Western literature’.
Stel je voor: aan de ene kant de blinde Gloucester, begeleid door zijn zoon van wie hij nog steeds niet weet dat het zijn zoon is en die denkt zojuist een zelfmoordpoging te hebben overleefd – aan de andere kant het sublieme beeld van de grote koning Lear, gek als een deur, liedjes zingend in zichzelf en gekroond met de bloemenpracht van de Engelse zomer (‘fantastically dressed with wild flowers’). Wat volgt is een grootse dialoog tussen de twee mannen, gadegeslagen door Edgar, wiens hart, net als het onze, breekt bij het aanhoren van al deze, door diep lijden getekende, teksten.

Gloucester: I know that voice.
Lear: Ha! Goneril with a white beard...
Gloucester: The trick of that voice I well remember: is’t not the King?
Lear: Ay, every inch a king.

Wat een prachtig antwoord is. Opmerkelijk ook, Lear die zichzelf koning verklaart terwijl hij formeel gezien afstand heeft gedaan van die titel. En toch is het o zo juist. Door zijn eigen autoriteit en onfeilbaarheid als koning ter discussie te stellen en voor het eerst oog te hebben voor het lijden van zijn minder bedeelde medemens, is hij zo als mens gegroeid, dat hij nu, misschien wel voor het eerst, aanspraak mag maken op de titel van koning. Ondanks zijn krankzinnigheid.

Gloucester voelt ook wel aan dat er iets mis is, maar erkent toch de boven hem gestelde majesteit:
Gloucester: O, let me kiss that hand!
(Het antwoord geeft exact aan hoe getekend de koning is door de recente gebeurtenissen) Lear: Let me wipe it first, it smells of mortality

En Gloucester, zelf al net zo getekend door het noodlot, is toch in staat tot medeleven en ontzetting omtrent de staat waarin hij nu zijn koning aantreft:
Gloucester: O ruined pice of nature, this great world shall so wear out to nought [de wereld is tot Niets vervallen]. Doest thou know me?
(Onbedoeld wreed verwijst Lear nu naar Gloucesters blindheid) Lear: I remember thine eyes well enough... Read thou this challenge
Gloucester: Were all thy letters suns, I could not see one.

Schitterend! En Lear gaat verder:
Lear: No eyes in your head, nor no money in your purse, yet you see how this world goes
(Het geweldige antwoord van Gloucester vat helemaal het karakter van deze tragedie als een tragedy of feeling samen en verwijst ook naar ons als toeschouwers) Gloucester: I see it feelingly

Want hoe anders kun je dit stuk lezen of bij een opvoering ervan aanwezig zijn, anders dan (mee-) voelend?

Lear is zich wel degelijk bewust van hoe bijzonder dit antwoord wel is: What, art mad? A man may see how this world goes with no eyes

Om vervolgens over te gaan op een grootse meditatie over gezag en rechtvaardigheid, gezag en deugdzaamheid; zaken die hij tijdens zijn koningschap probleemloos aanvaard heeft, maar die hij nu, na alles wat er gebeurd is, in al zijn krankzinnigheid (die tegelijkertijd een opgedane wijsheid is) ter discussie is gaan stellen:
“Thou has’t seen a farmer’s dog bark at a beggar? And the creature run from the cur – there thou mightest behold the great image of authority: a dog’s obeyed in office...
Through tattered clothes great vices do appear; robes and furred gowns hide all. Plate sin with gold, and the strong lance of justice hurtless breaks; arm it in rags, a pygmy’s straw does pierce it.”

Edgars zijdelingse commentaar is volkomen to the point: “Reason in madness.”

Dan de grandioze apotheose van deze dialoog, die de totale tragiek van deze geschiedenis samenvat:
Lear: If thou wilt weep my fortunes, take my eyes. I know thee well enough, thy name is Gloucester. Thou must be patient. We came crying hither: thou knowest the first time we smell the air we wawl and cry.
Gloucester: Alack, alack the day
Lear: When we are born we cry that we are come to this great stage of fools

Het is de tragedie ten voeten uit: de goden stapelen ongeluk na ongeluk op onze hoofden, of we nu koning zijn of een doodgewone sterveling. We worden huilend geboren en worstelen ons huilend door het leven.

Een dokter had al aan Cordelia aangegeven wat de remedie is voor haar vaders gekte: rust. Haar boodschappers komen hem nu halen. Wanneer we hem weer terug zien, ontwaakt hij uit een diepe slaap, met Cordelia aan zijn zijde.

Ik heb de hereniging van Lear en Cordelia al de ontroerendste scène uit de wereldliteratuur genoemd. De koning slaapt; zijn arts is ervan overtuigd dat hij na zijn ontwaken weer bij zinnen zal zijn.

Cordelia: How does my royal lord? How fares your majesty?
(En wat nu volgt vind ik de mooiste regels uit het hele stuk) Lear: You do me wrong to take me out of the grave. Thou art a soul in bliss, but I am bound upon a wheel of fire that mine own tears do scald like molten lead.
Cordelia: Sir, do you know me?
Lear: You are a spirit, I know; where did you die?...
Where have I been? Where am I?...
Cordelia: (Kneels) O look upon me, sir, and hold your hands in benediction over me! (De volgende regels kan ik nooit lezen zonder hevig ontroerd teraken) No sir, you must not kneel.
Lear: Pray, do not mock me. I am a very foolish, fond old man, fourscore and upward [80+], not an hour more nor less; and to deal plainly, I fear I am not in my perfect mind. Methinks I should know you and should know this man [Kent], yet I am doubtful: for I am mainly ignorant what place this is and all the skill I have remembers not these garments; nor know I not where I did lodge last night. Do not laugh at me, for, as I am a man, I think this lady to be my child Cordelia (en uit deze laatste woorden blijkt pas echt dat Lear nu werkelijk genezen is).
En in deze woorden heeft Cordelia werkelijk alle liefde voor haar vader gelegd: And so I am, I am...
Lear: I know you do not love me, for your sisters have, as I do remember, done me wrong. You have some cause, they have not
(En zo prachtig) Cordelia: No cause, no cause

Harold Blooms commentaar na deze scène: ‘We are at one of the limits of art. Even Shakespeare never surpassed this’.

Shakespeare laat ons de hereniging van Gloucester en Edgar (d.w.z.: Edgar die zich bekend maakt aan zijn blinde vader) niet zien; Edgar doet er verslag van: zijn vader is overleden aan de emoties die dit teweeg bracht.
We zien hen voor de laatste keer samen wanneer Edgar komt melden dat het Franse invasieleger, dat was gekomen om Lear te beschermen, verslagen is door de Engelse troepen van Edmund en Albany (die verscheurd wordt door enerzijds zijn Engelse patriottisme en anderzijds zijn liefde voor Lear).

Edgar: King Lear hath lost, he and his daughter taken. Give me thy hand, come on!
Gloucester: No further sir; a man may rot even here.
Edgar: What, ill thoughts again? Men must endure their going hence even as their coming hither. Ripeness [in de zin van: readiness for death] is all. (Deze laatste woorden hadden door Hamlet gesproken kunnen zijn).

Lear is helemaal gelukkig na zijn hereniging met Cordelia; zelfs zijn gevangenschap kan hem niet deren:
“Come, let’s away to prison; we two alone will sing like birds in the cage. When thou dost ask me blessing I’ll kneel down and ask thee of forgiveness. So we’ll live and pray, and sing and tell old tales, and laugh at gilded butterflies and hear poor rogues talk of court news, and we’ll talk with them too.
En dan dat bijzondere zinnetje: And take upon us the mystery of things as if we were Gods spies....
... Upon such sacrifices, my Cordelia, the gods themselves throw incense.”

Maar Edmund heeft al instucties gegeven hen in de gevangenis te laten vermoorden...

Edmund is nu één van de overwinnaars en beide zussen, Goneril en Regan, zien hem als hun toekomstige echtgenoot (met Goneril heeft hij het plan gesmeed om haar echtgenoot Albany uit de weg te ruimen).

Hij heeft echter buiten één iemand gerekend: Edgar, die een heraut een proclamatie laat lezen waarin Edmund voor verrader wordt uitgemaakt en tot een duel uitgedaagd.
Nadat drie keer de trompet geklonken heeft, verschijnt hij. Edgar, meester van vermommingen en aangenomen stemmetjes, klinkt nu als zichzelf. Hij is gemaskerd, maar omdat hij met zijn eigen stem spreekt, zal Edmund hem toch herkend hebben. Die accepteert echter de fictie van de gemaskerde ridder en het duel, waarin hij (Edmund) dodelijk gewond raakt (maar nog wel even blijft leven).

Edgar maakt nu expliciet wat hij ook al wel geweten zal hebben: “My name is Edgar and I am thy father’s son.”

De laatste fase van King Lear begint met de opmerkelijke verandering die zich voltrekt in de stervende Edmund: “This speech of yours hath moved me”, zegt hij tegen Edgar. ‘Moved’ klinkt vreemd uit de mond van Edmund.

Dan wordt de dood van de beide zusters verkondigd: Goneril heeft zichzelf met een mes van het leven beroofd, na eerst Regan te hebben vergiftigd. Edmund: “I was contracted to them both; all three now marry in an instant.” Hij staat op het punt zijn beide minaressen te volgen in de dood. “Yet Edmund was beloved. The one the other poisoned for my sake, and after slew herself.”

Is dit de verklaring van het raadsel Edmund? Is hij geworden wie hij was omdat hij zich niet geliefd voelde? De notie dat dat laatste nu toch wel het geval blijkt te zijn geweest, brengt de grote ommekeer teweeg:
“I pant for life. Some good I mean to do [ook ‘good’ is een woord dat we niet snel met Edmund zouden associëren], despite of mine own nature. Quickly send to the castle, for my writ is on the life of Lear and on Cordelia.” (Maar zijn boodschapper komt te laat).

Waarna Edmund wordt weggedragen om ergens in de coulissen te sterven.

De scène die dan volgt is nauwelijks meer uit te houden. De binnenkomst van Lear met de dode Cordelia in zijn armen:
“Howl, howl, howl, howl! O, you are men of stones! Had I your tongues and eyes, I’d use them so that heaven’s vault should crack: she’s gone forever. I know when one is dead and when one lives; she’s dead as earth.”

Dat viervoudige Howl: die schreeuw van het immense verdiet in Lear lijkt haast een aanmoediging aan ons allen te zijn om met hem mee te huilen.

Toch zijn er die paar momenten waarop hij, tegen beter weten in, lijkt te denken dat ze nog leeft: “Lend me a looking glass; if that her breath will mist or stain the stone, why then she lives.”
Of: “This feather stirs, she lives; if it be so, it is a chance which does redeem all sorrows that ever I have felt... Her voice was ever soft, gentle and low, an excellent thing in woman.”

Dan het sterven van de koning:
“And my poor fool is hanged. No, no, no life! Why should a dog, a horse, a rat, have life and thou no breath at all? O thou’lt come no more, never, never, never, never, never.
Pray you undo this button. Thank you sir. O, o, o, o. Do you see this? Look on her, look, her lips, look there, look there!     He dies

Ik vind dit zo ongelofelijk ontroerend: Lear lijkt nog even de opstanding van zijn kind te zien voordat hij definitief de ogen sluit; hij ziet haar daadwerkelijk, in zijn verbeelding, zodat hij tenslotte toch, ondanks alles, sterft met een glimlach op de lippen. (Net als Gloucester, wiens hart ‘burst smilingly’). En dan, even daarvoor nog, dat vijfvoudige never. Ultieme variant op het nothing dat het hele stuk door geklonken heeft.

Kent, die vaak de functie heeft van een koor dat commentaar levert op de handeling, voelt hier wat wij allemaal voelen: “Break, heart, I prithee, break.” (En ook Kent is stervende). Tragedy of the heart.

Het is ook Kent die een laatste eerbetoon uitspreekt aan de koning, in de wetenschap van wat hij allemaal geleden heeft, en zijn bevrijding daarvan verwelkomt:
“Vex not his ghost, o let him pass. He hates him that would upon the rack of this tough world stretch him out longer... The wonder is he hath endured so long; he but usurped his life.”

De laatste woorden, meer in het algemeen, zijn voor Edgar die het koningschap van het geruïneerde rijk nu (na abdicatie van Albany, die als schoonzoon van Lear de eerste rechten heeft) op zich neemt:
“The oldest hath borne most; we that are young shall never see so much, nor live so long.”

King Lear is een tragedie van excessen, van een teveel aan gevoel. Iedereen in het stuk heeft óf teveel lief (je kunt gerust zeggen dat liefde de oorzaak is van veel van de ellende), óf wordt verteerd door een overmaat aan haat. (Met uitzondering van Edmund, die juist geen gevoelens kent).

Je zou de ondergang van Lear kunnen karakteriseren met een variant op een dichtregel uit Easter 1916 van W.B. Yeats:
“But what if excess of love bewildered him until he died?”

Lear and Cordelia, door Ford Madox Brown



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Shakespeare's King Lear, deel II

Lear, in diepe slaap, wordt op een draagbaar naar Dover gebracht (waar Cordelia met de Franse troepen inmiddels geland is, gewaarschuwd dat ...