In
een gesprek met de dichter John Dryden vermeldde John Milton ooit dat een
andere dichter, Edmund Spenser (1552 – 1599) zijn ‘Great Original’ was. Hij zal
dat gedaan hebben, zegt Harold Bloom, in wiens Western Canon Milton uiteraard
een belangrijke plaats inneemt en wiens redenering ik hier voor een groot deel
volg, om zich te beschermen tegen Shakespeare. Milton heeft heel hard moeten
werken om onder Shakespeare’s schaduw uit te komen en dat is hem deels gelukt
door de andere dichter, de grootste in het Engelse taalgebied en misschien wel
in de hele wereld, te internaliseren. Beter dan bijvoorbeeld Goethe of Tolstoj
(die vocht tegen Shakespeare in een poging te bewijzen dat hij een slechte
dichter was, maar ondertussen veel van hem heeft meegenomen in zijn
auteurschap) is Milton er in geslaagd
(misschien is hij daar zelfs wel uniek in) de centrale kwaliteit van
Shakespeare als toneelschrijver, namelijk zijn representatie van
persoonlijkheid en karakter en de ontwikkeling daarin, in zijn eigen werk een
plaats te geven. En wellicht dat hij er zichzelf niet eens van bewust was hoe
shakespeareaans zijn grote meesterwerk Paradise
Lost is!
Al vanaf zijn studietijd in
Cambridge had Milton de ambitie één van de allergrootste dichters te worden, de
opvolger van Homerus, Vergilius en Tasso (dat laatste is kenmerkend voor zijn
oriëntatie op de Italiaanse cultuur; Milton schreef ook poëzie in het
Italiaans).
Hij heeft veel geschreven wat de
moeite waard is. Alles van voor het meesterwerk Paradise Lost wordt wel omschreven als minor poems, maar van een
dichter zo groot als Milton zijn de ‘minor’ poems wel degelijk ‘major’ in vele
opzichten.
L’Allegro en Il
Penseroso bijvoorbeeld, ze behoren tot de populairste gedichten van Milton
en zijn elkaars tegenpool. Het eerste is een vrolijk en luchtig buitengedicht, licht
en zorgeloos, beginnend bij zonsopgang; het tweede een lofzang op rust, stilte
en beschouwelijkheid, een avondgedicht dat zich voor een groot deel binnenshuis
afspeelt.
Des te opmerkelijker, als je net
twee zulke prachtige gedichten uit je pen hebt laten vloeien dat hij n.a.v.
zijn 23e verjaardag de volgende regels schrijft:
“My hasting days fly on with full career, but my late spring no bud or blossom
showeth...”
Hij wilde een Groot Dichter zijn, was dat misschien ook wel voor zijn gevoel,
maar het ontbrak hem aan publieke erkenning en een beschermheer die hem van een
inkomen kon voorzien. Die erkenning is heel geleidelijk aan gekomen.
Comus is een
sprookje in dialoogvorm dat draait rond de thema’s kuisheid en maagdelijkheid.
Het stuk is een masque, een spektakelstuk met dans en muziek, op te voeren in
een aristocratisch huishouden en veel van de speeches zijn geforceerd, veel te
lang en openlijk moralistisch. Maar de echo’s van Spenser en vooral Shakespeare
(en dan met name de Shakespeare van Meassure
for Measure, de Winter’s tale en The Tempest) zijn alom aanwezig en het
is allemaal zeer leesbaar, met flitsen prachtige poëzie doorschoten.
Harold Bloom noemt Lycidas het beste middellange gedicht in
de Engelse literatuur. Ik kan me daarin vinden, het is een geweldig gedicht:
een elegie voor een overleden studiegenoot, die als model heeft gediend voor
Shelley, toen deze één van zijn beste
gedichten schreef, Adonais, naar
aanleiding van de dood van John Keats.
Milton heeft woelige jaren
doorgemaakt, hij leefde tijdens de Engelse burgeroorlog die zou eindigen met de
onthoofding van king Charles I (Milton verdedigde het recht om koningen af te
zetten en te veroordelen als zij een onrechtvaardig bewind voeren) en de
dictatuur van Oliver Cromwell, in wiens regering Milton een
functie vervulde. Uit deze periode dateren tal van pamfletten (Bertrand Russell
was een bewonderaar van Miltons proza) en wat poëzie betreft vooral sonnetten
en daar zitten een paar hele mooie en ontroerende bij: die over zijn eigen
blindheid bijvoorbeeld (‘When I consider how my light is spent’) en die
geschreven naar aanleiding van de dood van zijn tweede vrouw Katherine, die hij
in een visioen aan hem ziet verschijnen (‘Methought I saw my late espoused
saint ... vested all in white, pure as her mind... But o, as to embrace me she
inclined, I waked, she fled, and day brought back my night’); de laatste sonnet
bevat enkele van Miltons allermooiste en aangrijpendste regels.
Het model is natuurlijk de sonnettencyclus van Shakespeare (naast Italiaanse
voorbeelden van m.n. Petrarca), maar hierna moeten we wachten tot er met
Wordsworth (eind 18e eeuw) weer een dichter opduikt die deze vorm op
zo’n superieure manier in het Engels weet te hanteren.
En dan nog het werk van zijn oude
dag, Samson Agonistes, volgens George
Steiner één van de weinige geslaagde voorbeelden van een tragedie (naar het
model van de klassieke Griekse tragedie van van Aeschylus, Sophocles en
Euripides, maar met een oudtestamentisch thema) in de Engelse taal.
Over al die
werken zou ik nog veel meer kunnen zeggen, maar Milton is toch bovenal de
dichter van dat ene meesterwerk: Paradise
Lost. In 1658, nog voor dat hij aan het eigenlijke schrijven ervan is
begonnen, kondigt hij het al aan: “... the accomplishment of yet greater things
if I have the power – and I shall have the power!”
Als hij aan
dit werk begint is hij inmiddels helemaal blind geworden. In de introductie tot
Boek II beklaagt hij zich daarover. Hij heeft zich dan noodzakelijkerwijs teruggetrokken
uit het openbare leven.
Het mag een klein wonder heten dat men hem, na de dood van Cromwell en de
restoratie van Charles II, met rust liet en hij niet werd opgepakt en ter dood
veroordeeld, zoals veel van zijn geestverwanten van de anti-koningspartij.
Milton heeft alleen twee maanden in de gevangenis gezeten en werd toen weer
vrijgelaten. Zijn boeken werden overigens wel verbrand.
Het werk Paradise Lost, 11.500 regels lang, is gezien
Miltons blindheid dus niet geschreven maar uit het hoofd gecomponeerd en
gedicteerd. Het is grofweg in de periode tussen 1660 en 1666 ontstaan.
Milton zelf
beweerd dat het gedicht ’s nachts in bed aan hem gedicteerd werd door zijn ‘celestial
patroness’ , zijn ‘heavenly muse’, die hij Urania noemt.
Hij wijdt prachtige regels aan haar in Boek VII:
“... thou
visitest my slumbers nightly, or when morn purples the east: still govern thou
my song, Urania and fit audience find, though few”. Kennelijk wist Milton al
vanaf het begin dat zijn (moeilijke, uitdagende) epos niet voor iedereen was.
Even later identificeert hij Urania met Calliope, de muze van de epische poëzie
en moeder van Orpheus: en daarmee zichzelf dus met de mythische bard die bossen
en rotsen wist te bewegen met zijn muziek, maar zo vreselijk aan zijn eind
kwam, verscheurd door de dienaressen van Bacchus.
En zij (Urania) is ook de Wijsheid zelf: “Before the hills appeared or fountain
flowed, thou with eternal Wisdom didst converse, Wisdom thy sister and with her
didst play in presence of the Almighty Father, pleased with thy celestial
song”.
Iedere
ochtend dicteerde hij zo’n 20 tot 40 in de nacht ontvangen regels aan zijn
dochters, die zich, zo zegt men, met frisse tegenzin op deze manier door hun
vader lieten gebruiken. Vervolgens herschreef hij wat hem ’s nachts gedicteerd
was en bracht het aantal regels terug tot ongeveer de helft.
Hoewel mensen uit zijn directe omgeving meermalen bevestigd hebben dat het inderdaad zo ging, heeft de literaire kritiek door de eeuwen heen uiteraard grote moeite gehad met dit muzen-verhaal. Maar ik denk dat we gewoon moeten concluderen dat deze enorme compositie in Miltons onbewuste is ontstaan (en dat hij zelf daadwerkelijke geloofde dat er een muze was die Urania heette en die tot hem sprak) en vervolgens bij daglicht door zijn bewuste zelf is geredigeerd.
Enerzijds
is het ongelofelijk dat een gedicht van een dergelijke omvang op deze wijze tot
stand is gekomen; anderzijds was het er misschien helemaal niet gekomen als
Milton niet in deze situatie had verkeerd: hij had zijn publieke functies
neerlegd en in het duister van zijn blindheid had hij de tijd te broeden op de
compositie van zijn werk en al zijn energie op dit ene werk te concentreren.
In de
proloog bij Boek III beklaagt hij zich over zijn blindheid:
“Thou [the light] revisitest not these eyes that roll in vain to find thy
piercing ray and find no dawn... Thus with the year seasons return; but not to
me returns day, or the sweet approach of even or morn, or sight of vernal
bloom, or summer’s rose, or flocks, or herds, or human face divine; but clouds
instead and ever-during dark surrounds me, from the cheerful ways of men cut
off... Thou celestial light, shine inward and the mind through all her powers
irradiate... all mist from there purge and disperse, that I may see and tell of
things invisible to mortal sight”
Aangrijpend
vind ik dit en hoogst indrukwekkend. Het uiterlijk oog is in duisternis gehuld,
maar het innerlijk oog van de dichter ziet dingen die voor normale stervelingen
niet zichtbaar zijn.
En: juist
doordat het werk op deze manier werd gecomponeerd, niet opgeschreven is, maar
in het hoofd van de dichter gecomponeerd, heeft de poëzie dat bijzondere
karakter gekregen: die prachtige, niet rijmende, maar wel door alliteratie
voortgestuwde verzen in blank verse, de weerbarstige syntax, de meanderende
zinnen die niet lijken te eindigen en steeds weer opnieuw beginnen.
Zoals het
beroemde begin van Boek III:
“Hail, holy light, offspring of heaven first-born, or of the eternal co-eternal
beam, may I express thee unblamed? Since God is light and never but in unapproached
light dwelt from eternity, dwelt then in thee, bright effluence of bright
essence increate... Before the sun, before the heavens thou wert and at the
voice of God, as with a mantle didst invest the rising world of waters dark and
deep, won from the void and formless infinite”. Enzovoort enzovoort.
Dit is een
goed voorbeeld van zo’n doorkronkelende zin, 30 regels lang; je kunt navoelen
hoe dit uit hem stroomde, al die poëzie die in hem zat, die zich zijn leven
lang van binnen opgebouwd had om ten slotte te culmineren in dit ene
meesterwerk.
Het
resultaat is een dichtwerk in een Engels dat geen enkele dichter voor hem zo
gebruikt had, in de ‘Miltonic grand style’, zoals dat later genoemd werd. Een
stijl die een barokke verbale rijkdom kent en een visuele helderheid die je ook
terugziet in het werk van eveneens blinde 20e eeuwse schrijvers als
Borges en James Joyce.
Vanwege
zijn blindheid heeft Milton noodgedwongen de originele orale techniek van
epische poëzie gebruikt (en die van Homerus, die ook blind was) en daarmee iets
van die oorspronkelijke energie teruggevonden. Het maakt ook dat je het
gedicht, dat door zijn zinsstructuur en de voortdurende verwijzingen naar de
klassieken en de bijbel, door de veelvuldige afleidingen uit het Latijn dat
Milton zo voortrreffelijk beheerste en de wildgroei van exotische eigennamen,
zo buitengewoon moeilijk is, het beste hardop kunt lezen; in elk geval de
passages die je in eerste instantie ontgaan. De kadans neemt dan bezit van je
en je krijgt een welhaast fysiek gevoel voor waar de dichter naar toe wil,
zonder de tekst helemaal letterlijk te begrijpen (een procedé dat voor mij ook
altijd goed werkt voor passages in Shakespeare).
In
dit epische werk is de meest shakespeareaanse character de figuur van Satan. En
hij is zonder twijfel de erfgenaam van Shakespeare’s grote schurken en
nihilisten: Iago uit Othello, Edmund
uit King Lear en Macbeth uit zijn
eigen stuk; alsook van de meer duistere kanten van Hamlets persoonlijkheid. De
hero-villain, zoals Bloom dit type noemt, was uitgevonden door Shakespeare’s
vroeggestorven tijdgenoot Christopher Marlowe in zijn personages Tamburlaine,
een Scythische herder die heerser over de halve wereld wordt en Barabas, the
Jew of Malta. Er loopt een directe lijn van deze figuren naar Shakespeare’s
monsterachtige creaturen uit zijn vroegste stukken: Aaron the Moor uit Titus Andronicus en Richard III. Maar
dat zijn nog karikaturen en daarom niet interessant voor Milton. De
nihilistische toon van de gevallen engel uit Paradise Lost klinkt voor het eerst uit de mond van Iago, Othello’s
door hem bij een promotie overgeslagen adjudant, die daardoor lijdt aan een
gewond ego. En zowel Satan als Macbeth zijn slachtoffer van hun eigen
overspannen, koortsachtige verbeeldingskracht.
Paradise Lost is uiteindelijk een geslaagde triomf (een
fantastisch gedicht, moeilijk en enorm van omvang, maar fascinerend om te
lezen) omdat het overtuigt zowel als epos en als tragedie. Hoewel in vorm een
episch gedicht is het óók de tragedie van de val van de lichtengel Lucifer tot
de naar de onderwereld verbannen Satan. Maar we krijgen de figuur Lucifer nooit
te zien; bij het begin van het gedicht is hij al vervallen tot Satan, heeft die
tragedie eigenlijk al plaatsgevonden.
Wel
zien we Adam en Eva voor, op het moment van en na de Zondeval. Paradise Lost is dus tevens de tragedie
van Adam en Eva, die ook wel shakespeareaanse trekjes hebben, hoewel minder
overtuigend dan bij Satan, die veel meer een ontwikkeling doormaakt.
In
zijn portretten van God en Christus is het shakespeareaanse vrijwel geheel
afwezig; de gedeelten waarin zij figureren zijn dan ook de slechtste van Paradise Lost.
God in Paradise Lost is pompeus, tyranniek en geheel vervuld van
zichzelf terwijl Christus, en niet Michael (zoals de christelijke traditie wil),
daar de aanvoerder van de hemelse troepen is die Satan en zijn gevolg de hemel
uit gooien.
Wanneer
we God, in Boek III, voor het eerst tegenkomen, blijkt hij allang te weten wat
Satan van plan is en dat de mens voor zijn verleidingen zal bezwijken. De
zondeval staat al vast, nog voordat zij gebeurd is. En toch is zij het
resultaat van een vrije keus van de mens. Daarmee stelt God meteen één van de
centrale (theologische) vraagstukken van dit dichtwerk: dat Gods alwetendheid
(hij heeft kennis van alles wat er in de toekomst te gebeuren staat) en
vrijheid met elkaar verenigbaar zijn. Milton wijst het idee van predestinatie
nadrukkelijk af:
“They
therefore so were created [nl.: als vrije wezens], nor can justly accuse their
maker, or their making, or their fate; as if predestination overruled their
will... they themselves decreed their own revolt, not I; if I foreknew,
foreknowledge had no influence on their fault”.
Vaak
wordt Milton, als dé protestantse dichter, gezet tegenover Dante, dé katholieke
dichter. Je kunt je echter afvragen of je Milton wel een christelijk dichter
kunt noemen, misschien hoogstens in de zin waarin Wlliam Blake of Emily
Dickinson christelijk dichters zijn: als een ketterse secte van één.
Milton
heeft zeker vier denkbeelden omarmd die in zijn tijd als ketters golden, het
uiten waarvan als gevaarlijk gold. Hij verwierp het concept van een schepping
uit het niets; was ervan overtuigd dat de ziel stierf met het lichaam; was een
anti-Trinitarieër en vond dus dat Jahwe één persoon was en niet drie; ontkende
het calvinistische concept van de predestinatie. God zelf doet dat laatste ook
trouwens. In de versie van Milton wel te verstaan.
Vanaf
de allereerste compositie is Satan de daadwerkelijke held van dit verhaal
geweest. Dat was een dappere keuze, kiezen voor een held die het absolute Kwaad
vertegenwoordigt in een wereld waarin het Christendom alomtegenwoordig was en
afvallige opvattingen streng gestraft werden.
Milton bewonderaar William Blake formuleerde het aldus:
“The
reason Milton wrote in fetters when he wrote about angels & God and at
liberty when of Devils & Hell is that he is a true Poet and of the Devil’s
party without knowing it”.
Of
zoals die andere geweldige dichter uit de Engelse Romantiek, Percy Bysshe
Shelley het uitdrukte: “The Devil owes everything to Milton”.
Er
gebeurt iets buitengewoons met Miltons poëzie, iedee keer als hij Satan laat
spreken. Satan is een gecompliceerde, gelaagde figuur die ons blijft verrassen.
Bijvoorbeeld wanneer hij voor het het nieuwe mensenras ziet in de paradijstuin:
“Creatures
of other mould, earth-born perhaps, not spirits, yet to heavenly spirits bright
little inferior; whom my thoughts pursue with wonder and could love, so lively
shines in them divine resemblance”. Satan is duidelijk onder de indruk en stapt
voor even weg bij zijn zelfgecreëerde kwaadaardige zelf: “That space the evil
one abstracted stood from his own evil and for the time remained stupidly good;
of enmity disarmed, of guile, of hatred, of envy, of revenge”.
Hier
stapt Satan werkelijk over zijn eigen schaduw heen. Contrasteer dat met de God van
Paradise Lost : een zeer rechtlijnige
figuur die vastgeroest zit in zijn eigen imago en niet in staat is tot berouw,
twijfel of zelfinzicht.
Een
tragedie schrijven (met de Griekse tragedieschrijvers als het grote voorbeeld)
was in eerste instantie Miltons ideaal. Er was een tijd (ver voor de conceptie
van Paradise
Lost) dat Milton zeer overtuigd was van
zijn eigen capaciteiten als dichter, maar nog weinig erkenning vond, het is
hierboven al even ter sprake gekomen. En dé manier om erkenning te krijgen was
schrijven voor het toneel.
Het moest
een tragedie worden met nadrukkelijk een christelijke held in de hoofdrol en na
eerst een stuk over koning Arthur te hebben overwogen, komt hij in dat vroege
stadium ook al uit bij het begin van Genesis: hij vormt het concept van een
tragedie die Adam Unparadised moest
gaat heten. Een passage in boek IV van Paradise Lost, waar Satan op de top van een berg het paradijs
overziet en de opgaande zon aanspreekt, was oorspronkelijk bedoeld als de
opening van het drama.
“O
thou that with surpassing glory crowned look’st from thy sole dominion like the
god of this new world; at whose sight all the stars hide their diminished heads
[het licht van de sterren dat verbleekt bij de opkomende zon]; to thee I call,
but with no friendly voice add thy name, o sun, to tell thee how I hate thy
beams that bring to my remembrance from what state I fell, how glorious once
before thy sphere; till pride and worse ambition threw me down warring in
heaven against heaven’s matchless king”.
Hier
vergaat het me als bij het lezen van Marlowe: het zijn heerlijke, goed lopende,
vloeiende regels, maar bij nader inzien is het ook pompeus, wat stijfjes en vol
retoriek en overdrijving. Dit is nog niet shakespeareaans. Hier is Tamburlaine
aan het woord, nog niet Iago of Macbeth. Maar het is wel de enige keer in dit
lange, lange gedicht dat we Lucifer, de marloviaanse overrreacher, en niet Satan aan het woord krijgen. Hij wordt in de opzet van de tragedie
ook zo genoemd: Lucifer, niet Satan.
Maar
die tragedie
is er nooit gekomen. Dat wil zeggen: niet deze. Pas aan het eind van zijn leven
zal Milton nog komen met een tragedie naar een oudtestamentisch onderwerp: Samson Agonistes. Maar dat is een
statisch stuk, geschikt eerder voor het theater van de geest dan voor opvoering
in de daadwerkelijke theaters. Het feit was dat bij Miltons leven de dagen van
het theater, dat nog zo bloeiend was in Shakespeare’s tijd, al een beetje
voorbij lijken te zijn (even later zouden de puriteinen alle theaters sluiten).
En wat
misschien ook heeft meegespeeld bij de uiteindelijke transformatie van tragedie
tot epos, is dat Milton zich realiseerde dat de eerste plaats op het gebied van
de Engelse tragedie al voorgoed vergeven was (nl. aan Shakespeare),
terwijl het terrein van het heroïsche epos in de Engelse taal nog geheel
onontgonnen was.
Hij zet dus
zijn zinnen op een groot episch werk, uiteraard naar klassiek voorbeeld, maar
met een Bijbels thema (in zijn opvatting zou het daardoor verreweg superieur
zijn aan de klassieke drama’s met hun heidense thematiek).
Hoe hoog Milton het dichterschap in
het algemeen en in het bijzonder het zijne opvatte, blijkt uit de volgende
regels uit een vroeg gedicht:
“The poet is holy, he is the gods’ priest, both his heart and his mouth are
full of Christ”.
Net als Dante wilde hij een
goddelijk gedicht schrijven en zich daarin onderscheiden van Shakespeare.
Blijkens zijn gedicht On
Shakespeare, dat gedrukt werd in de Second Folio, de tweede druk van
Shakespeare’s Verzameld Werk, zag hij Shakespeare, zoals velen in zijn tijd,
als een natuurprodukt van het Warwickshire platteland, uit wiens pen volkomen
moeiteloos een onophoudelijk stroom van zoete, melodieuze regels vloeide.
Tegenover de ‘natuur’ van Shakespeare staat dan de openbaring die de
christelijke dichter Milton ten deel valt, als schepper van een soort van Derde
Testament (‘to justify the ways of God to men’, zo formuleert hij zijn opdracht
in de proloog van het eerste boek van Paradise
Lost). Waarin shakespeareaanse tragedie, epiek á
la Vergilius en Tasso en Bijbelse profetie samenkomen. Het is een volkomen uniek
werk; de hele westerse literatuur heeft niets dat vergelijkbaar visionair is.
En het personage Satan
is de grootste glorie van dit enorme werk, de eigenlijke held en hoofdpersoon.
Hoewel hij uiteindelijk verslagen wordt, maar dat worden Iago (als schurk de
grootste creatie uit het stuk Othello)
en Macbeth ook, net als Mefistofeles door Goethe’s Faust. Iago wordt gevangen
genomen en zal er liever het zwijgen toe doen dan zijn ware motieven onthullen:
“From this time forth, I shall never speak a word”. Als we Satan voor het
laatst zien, is hij een slang geworden, sissend op de bodem van de Hel.
Daarvoor vierden beiden
hun triomfen. We zien Iago de gehele plot controleren en ontwikkelen, van het
ene stadium naar het volgende, totdat hij Othello volledig vernietigd heeft en
kan zich daarover kan verheugen (de Engelse taal heeft daar mooie woorden voor
met nauwelijks een equivalent in het Nederlands: to exult in, to gloat over)
als over zijn eigen negatieve creatie. Net zoals Satan dat doet over de eigen
sluwheid en zijn trotseren van alles wat hem in de weg zit bij het orkestreren
van onze Val, de val der mensheid.
Tijdens de oorlogshandelingen heeft Iago zich geheel geïdentificeerd met zijn
generaal, maar nu in vredestijd moet hij een stapje terugdoen en ziet met lede
ogen aan hoe de onder hem geplaatste Cassio, en niet hijzelf, tot
plaatsvervanger van Othello wordt gekozen. Net zoals de lichtengel Lucifer, de
stralendste van heel de hemel, zich identificeerde met Miltons God en moet
toezien hoe God aan Christus de voorrang geeft boven hem. ‘A sense of injured
merit’ is de formulering die op beide characters van toepassing is.
Othello’s besluit zal
op een bepaalde manier rationeel gemotiveerd zijn: hij is intelligent genoeg om
te zien dat Iago niet in staat is de scheidslijn tussen oorlog en vrede te
respecteren: wat in de oorlog geoorloofd is, een strijd met alle mogelijke
middelen, is dat voor hem ook in vredestijd. Hij is een tikkende tijdbom en zo
iemand wil je niet tot je plaatsvervanger maken.
Maar vanwaar die
voorkeur van God voor Christus? Die lijkt voor Lucifer uit de lucht te komen
vallen.
“Here my decree which unrevoked shall stand”. Met deze woorden kroont God Christus
tot zijn plaatsbekleder.
“This day I have begot
[deze woorden lijken te bevestigen dat het inderdaad volkomen uit het niets
komt; Lucifer zal er volkomen door overdonderd zijn] whom I declare my only son
and on this high hill him have anointed whom ye now behold at my right hand;
and by myself have sworn to him shall
bow all knees in heaven and shall confess him Lord... him who disobeys me
disobeys, breaks union and that day cast out from God and blessed vision, falls
into utter darkness, deep engulfed, his place ordained without redemption,
without end”.
Dit is een God die
bovenal op zijn eigen autoriteit staat en, daarmee tot in het oneindige
bekleed, als een dictator volkomen arbitraire beslissingen afkondigt. Deze God
is in de eerste plaats zelf veroorzaker van alle ellende die volgt, zoals hij
dat ook is in het boek Job (dat door Milton met ‘Homer and those other two of
Virgil and Tasso’ gezien werd als hét model voor de ideale tragedie) door tegen
Satan op te scheppen over Jobs gehoorzaamheid en rechtschapenheid.
Wat trouwens ook blijkt uit deze speech is de obsessie die de latere God der
Hebreeën al in dit vroege stadium had met ongehoorzaamheid.