dinsdag 22 november 2022

Shakespeare, Merchant of Venice, deel 1


The Merchant of Venice
is altijd één van Shakespeare’s populairste stukken geweest. Dat heeft wellicht te maken met de veelzijdigheid ervan. Het is volgens de definitie der genres een komedie, waarin zelfs een echte clown (Launcelot Gobbo) optreedt, de eerste in een lange rij bij Shakespeare, die uiteindelijk zal uitmonden in de meest complexe van allemaal, de Fool van Lear. Maar met het optreden van de Joodse geldschieter Shylock (in de 20e eeuw uiterst controversieel geworden, waarover later meer) introduceert Shakespeare een figuur die eigenlijk niet in zo’n komedie thuis hoort. Lang geleden werd hij vaak als een louter komische figuur gespeeld, als een archetypische Joodse sjacheraar, wat zeker ook antisemitische trekken had, maar sinds de formidabele acteur Edmund Kean de rol aan het begin van de 19e eeuw in feite opnieuw creërde (zie afbeelding), kreeg Shylock de kwaadaardige, morbide trekken die Shakespeare wel degelijk in de figuur gestopt heeft en werd hij óók een tragische verschijning. Hij is angstaanjagend en heeft tegelijkertijd iets van de komische schurk in een klucht. Zijn antwoord wat hij dan toch wil met een pond van zijn tegenstrever Antonio’s vlees zou haast iets komisch hebben als het niet tegelijkertijd zo luguber was: “Why, to bait fish withal”.

Het eerste wat je bij Shylock opvalt is de buitengewone intensiteit van zijn persoonlijkheid en die komt bij Shakespeare natuurlijk bovenal tot uitdrukking in zijn taal: de nerveuze passie en geladen energie waarmee hij spreekt, zowel in proza als poëzie. Hij is zonder meer de krachtigste figuur die Shakespeare creërde vóór Falstaff en daarmee een waardig opvolger van Mercutio uit Romeo and Juliet en Bottom uit A midsummernight’s dream. Geen van die voorafgaande figuren had Shylocks kracht, complexiteit en innerlijk potentieel. Het is een bittere welsprekendheid waarmee Shylock indruk maakt, even negatief en kwaadaardig als onvergetelijk. De geest die door hem spreekt, is er één van ressentiment en wraak.
Waarschijnlijk wist Shakespeare weinig van de geschiedenis van het Joodse volk; er leefde maar een handjevol Joden in het Londen van zijn tijd, enkele eeuwen daarvoor al waren de Joden uit Engeland verbannen. Maar toch krijg je de indruk dat het mede die collectieve geschiedenis is geweest waardoor al dat gif zich in Shylocks binnenste heeft opgehoopt.

De rol van Shylock is helemaal niet zo groot als je kijkt naar het aantal scènes waarin hij optreedt en het aantal regels dat hij te spreken heeft; echter zo geconcentreerd in zijn innerlijke kracht, zo intelligent ook, dat het lijkt alsof hij iedereen, Portia en haar vrienden en zelfs Antonio, tot bijfiguren reduceert. Het enige Shakespeare stuk dat wat dit betreft vergelijkbaar is, is Hamlet, waarin de titelfiguur zo’n krachtige aanwezigheid is dat zijn tegenspelers allemaal tot sprekende schaduwen verworden.

Door de aanwezigheid van Shylock wordt The Merchant of Venice een komedie met zeer duistere kantjes; het is niet eens overdreven dit Shakespeare’s eerste ‘problem play’ te noemen als voorloper van de drie stukken die een overgang van komedie naar tragedie markeren en in wezen tot geen van beide genres horen: Troilus and Cressida, All’s well that ends well en het fantastische Measure for Measure.

Echter: het stuk kent ook zijn liefdesaffaires (Portia en Bassanio, Lorenzo en Jessica) met de bijbehorende verfijnde lyriek.
En: Shylock is niet de enige a-typische figuur. Het soort van ‘character’ dat de komedies uit ruwweg dezelfde periode domineerde (Berowne in Love’s Labour’s Lost, Mercutio in Romeo and Juliet, Benedick in Much ado about nothing), beweeglijk, energiek en ‘witty’, ontbreekt hier vrijwel geheel.

Op Antonio na, de Merchant uit de titel, hebben de Ventiaanse edelen die hem omringen geen van allen een uitgekristaliseerde individulaiteit, zelfs Bassanio niet: ze heten Salerio of Solanio, zelfs de namen hou je niet uit elkaar.

Er is veel gezegd en geschreven over de tegenstelling tussen het zakenimperium Venetië en het paradijselijke Belmont, waar de vijfde acte, die eigenlijk helemaal los staat van de rest van het stuk (de plot is dan al tot een conclusie gekomen), zich afspeelt en een feest van subtiele lyriek  is. Deze prachtige poëzie vormt een perfect antigif voor de heftigheid waarmee de Antonio – Shylock controverse tot een uitbarsting is gebracht die maar net goed afloopt voor Antonio (maar niet voor Shylock).
Beroemd zijn vooral de regels van Lorenzo over de harmonie der sferen. We zijn te grofstoffelijk geworden om de muziek der hemelsferen te horen; het lukt alleen maar in Belmont, lijkt deze acte te impliceren, dat vanaf het begin van het stuk een soort van afgesloten kosmos vormt, ver weg van het Venetië dat gedomineerd wordt door de wetten van handel en geldelijk gewin.

Maar dat is zeker niet het hele verhaal. De gouden wereld van Belmont is óók een wereld van plezier, van ontspanning en luxe, van romantiek en muziek, van oppervlakkige praatjes en frivoliteit. We moeten echter niet vergeten dat dat voor velen zo aantrekkelijke geheel gefinancierd wordt met geld en dat moet daar beneden, in Venetië, verdiend worden met handel en commercie. In die zin grijpen beide werelden in elkaar: het elegante Belmont kan niet zonder het grofstoffelijke Venetië. En dat terwijl de les die getrokken kan worden uit de zgn. ‘casket scene’, de test waaraan potentiële minnaars van Belmonts societykoningin Portia onderworpen moeten worden wanneer ze naar haar hand komen dingen en de keus hebben tussen een gouden, een zilveren en een loden kistje, luidt: ‘All that glitters is not gold’, het gaat niet om de buitenkant, maar om het innerlijk.

Die tegenstrijdigheid werpt spanningen op en is de oorzaak van het ongemak dat diverse personen in het stuk vanaf het begin ten toon spreiden: Portia (“By my troth Nerissa, my little body is aweary of this great world”), Shylocks dochter Jessica (“Our house is hell”), maar zeker ook Antonio.

Antonio lijkt ouder te zijn dan de vrienden die hem omringen en bewaart een zekere afstand tot hun luchtige, extravagante gedrag. “I know not why I am so sad”, zijn zijn openingswoorden: een a-typische opening voor een komedie. En die sadness blijft een ondertoon gedurende het gehele stuk.
Over Antonio later meer.

Dan Bassanio.
Op het eerste gezicht is hij niet bijzonder sympathiek; hij is een gelukszoeker die boven zijn stand leeft en met zijn lening Antonio uiteindelijk in grote problemen brengt, problemen die zijn boezemvriend bijna het leven kosten.

Als we hem voor het eerst zien, bekent hij, in de hoop een lening van Antonio los te krijgen, schulden te hebben. En: hij heeft nog meer geld nodig: om Portia het hof te kunnen maken en zo te concurreren met de andere kandidaat huwelijkspartners die nu naar Belmont stromen.

“Oh my Antonio, had I but the means to hold a rival place with one of them, I have a mind presages me such thrift, that I should questionless be fortunate”.

Dus: niet alleen heeft Bassanio zijn financiële huishouding niet op orde, hij gaat ook nog eens een vrouw het hof maken in de hoop daar qua status en rijkdom beter van te worden. ‘Als ik eenmaal met haar getrouwd ben, zal ik je alles met gemak terug kunnen betalen’, zijn zijn woorden.
Niet bepaald het uitgangspunt voor een romance á la Romeo en Juliet. Of vergelijk hem met Orlando, de partner van Shakespeare’s aantrekkelijkste en intelligentste heldin, Rosalind uit As you like it: zoals zo vaak bij Shakespeare is hij geen partij voor de vrouw die hij het hof maakt, maar hij is toch verreweg te prefereren boven deze oppervlakkige gelukszoeker, voor wie Antonio bereid is zijn fortuin en zijn leven in te zetten – en dat ook nog in de voor Antonio buitengewoon pijnlijke wetenschap dat hij zijn beste vriend door een huwelijk kwijt zal raken.

Bassanio kiest uiteindelijk wel de juiste ‘casket’, tot grote vreugde van Portia, want hij is de enige huwelijkskandidaat die ze wel zag zitten. Maar ook hier weer die ambivalentie.
Weliswaar kiest hij niet voor de uiterlijke schijn: “Therefore, thou gaudy gold, hard food for Midas, I will none of thee”. Maar, zou hij in werkelijkheid toe moeten voegen: behalve dan die ducaten die Antonio om mijn aanzoek te kunnen financieren bij Shylock geleend heeft en behalve dan dat deel van Portia’s vermogen dat me in staat stelt al mijn vroegere schulden te betalen...

Terug nu naar het begin: wat is het motief voor Antonio’s droefenis? “How I caught it, found it or came by it, what stuff ‘tis made of and whereof it is born, I am to learn”.
Het is misschien al een onbewuste voorafschaduwing van het rampzalige drama dat hem te wachten staat (Shylock trekt hem de tragedie binnen) en het is ook niet helemaal waar: ik denk dat Antonio wel degelijk weet waarom hij zo bedroefd is. Bij de opening van het stuk weet hij al dat zijn grote vriend Bassanio voornemens is naar Belmont af te reizen en daar Portia het hof te maken; dat de gevoelens voor zijn vriend een homosexuele component hebben kunnen we op goede gronden veronderstellen; iets waarvan de volstrekt heterosexuele Bassanio zich overigens in het geheel niet bewust van is.

Maar daarnaast heeft Antonio’s melancholie ook een diepere laag: ze is zonder duidelijk motief en zal ook toen er nog helemaal geen sprake was van Bassanio’s vertrek al aanwezig zijn geweest; ze is existentieel van aard. Je zou ook kunnen zeggen dat Antonio lijdt aan een ziekte: de ziekte die melancholie heet en die omslaat in een concrete doodswens tijdens het proces dat Shylock tegen hem aanspant om zijn pound of flesh te krijgen:
“I am a tainted wether of the flock, meetest for death. The weakest kind of fruit drops earlier on the ground; and so let me. You cannot better be employed, Bassanio, than to live still and write my epitaph”.

Shylocks motivatie voor zijn haat voor Antonio is nogal divers: soms zegt hij dat het is omdat Antonio een Christen is. Zijn reactie op een uitnodiging om te komen dineren spreekt wat dat betreft boekdelen:
“Yes, to smell pork, to eat of the habitation which your prophet the Nazarite conjured the devil into [een verwijzing naar het Marcus evangelie, Shylock kent de Heilige Schrift van de vijand blijkbaar goed]: I will buy with you, sell with you, talk with you, walk with you, but I will not eat with you, drink with you, nor pray with you”.

Dan weer is het dat hij slecht behandeld is door Antonio (wat zonder meer waar is). Of gaat het meer om professionele animositeit, dat Antonio het veroordeelt dat Shylock geld uitleent tegen rente bijvoorbeeld. En een zakelijk eigenbelang speelt zeker ook mee: Shylock heeft het mede voorzien op de ondergang van Antonio, omdat hij dan één belangrijke concurrent minder zou hebben op de Rialto.
Dat zijn echter allemaal rationalisaties achteraf, zoals de redenen die Iago tracht te reconstrueren voor zijn ingekankerde haat tegen Othello.
Maar, net als bij Antonio’s melancholie, is er bij Shylocks haat een diepere onderlaag: ze is elementair en verankerd in zijn systeem. De eerste keer in het stuk dat Antonio en Shylock elkaar tegenkomen, sist laatstgenoemde:
“If I can catch him once upon the hip, I will feed fat the ancient grudge I bear him. He hates our sacred nation...” Hierin klinkt een oeroude vijandschap door, die veel verder teruggaat dan het conflict Antonio - Shylock.  
Mede daardoor is Shylocks afkeer even diep verankerd als de melancholie van Antonio; zoals van Juliets liefde, zou je van Shylocks haat kunnen zeggen: zij is even ‘boundless’.

In feite zijn Antonio en Shylock elkaars spiegelbeeld. De afkeer is wederzijds: ook Antonio haat Shylock met heel zijn hart. Antonio schopt hem en spuugt op zijn ‘Jewish gabardine’; in die zin is Shylocks ‘merry bond’, de eis van het beroemde ‘pound of flesh’, weg te snijden uit Antonio’s lijf wanneer hij zijn financiële verplichtingen niet nakomt, iets wat Antonio over zichzelf heeft afgeroepen, ben je geneigd te denken.

Die agressie is buitengewoon inconsistent met Antonio’s karakter; “A kinder gentleman treads not the earth”, zegt Salerio over hem, ‘good Antonio’ wordt hij genoemd. Het is te gemakkelijk om die haat toe te schrijven aan een antisemitisme dat in die tijd alom tegenwoordig was; er speelt hier iets veel persoonlijkers: Antonio herkent iets van zichzelf in Shylock en is dat niet vaak wat ons het meest tegenstaat in een ander?

Die overeenkomst is niet iets wat open en bloot aan de oppervlakte ligt; ogenschijnlijk hebben de succesvolle koopman en de gehate joodse woekeraar weinig met elkaar gemeen. En Antonio heeft zo’n hekel aan Shylocks woekerpraktijken dat hij geld renteloos uitleent en meer dan eens een schuldenaar uit de klauwen van Shylock gered heeft. Maar waar komt zijn rijkdom, die hem in staat stelt zo genereus te zijn, vandaan? Van zijn schepen, zijn handel en de winst die hij daarmee boekt. En zijn die winsten iets principieel anders dan de rente die Shylock rekent? Het is hoogstens voor de buitenwereld respectabeler.

Antonio en Shylock zitten in hetzelfde schuitje.

En dat besef, dat hij in feite geen haar beter is dan Shylock, is volgens mij zowel de oorzaak van zijn agressieve houding jegens de Jood, als van zijn melancholie: Antonio is in wezen een edel mens, voorbestemd tot betere dingen dan ordinair winstbejag. Hij lijdt aan een soort van heimwee van de ziel in het besef dat hij ver onder zijn eigen spirituele niveau werkzaam is.
Zijn uitbarstingen jegens Shylock zijn zowel excessief als irrationeel.

Maar hoe is Shylock gekomen tot zijn buitensporige eis? In plaats van de rente die hij gewend is te vragen, leent hij het geld nu kostenloos uit aan Antonio, iets dat al helemaal indruist tegen zijn natuur, en komt daar bovenop nog met een hoogst ongewone clausule: als Antonio niet in staat is te betalen, mag Shylock een pond vlees uit zijn lijf verwijderen (op een door hem bepaalde plaats, later gepreciseerd als rond de hartstreek).

Met die laatste eis slaat Shylock aan het improviseren. Het is onzin te denken dat hij vanaf het begin bewust bezig is de ondergang en dood van zijn tegenstrever te plotten, met het pond vlees als onderdeel van dat plan; dan zou hij een tweede Iago zijn. Maar nee, een intelligent man als Shylock kan nooit verondersteld hebben dat Antonio binnen nu en korte tijd zijn gehele fortuin, dat, zoals hij zelf zegt, verdeeld is over zo veel verschillende handelsmissies, zou verliezen. Dat dat tenslotte wel gebeurt is een buitengewoon groot toeval.

Zijn eis een pond van Antonio’s vlees op te mogen eisen in geval van wanbetaling is een plotse, geïmproviseerde impuls; niet veel eerder heeft hij nog lopen berekenen hoeveel rente hij precies zou vragen over de uit te lenen drieduizend ducaten. Een overweging die gevolgd wordt door het bekende:
“Signior Antonio, many a time and oft in the Rialto you have rated me ... you spat upon me, kicked me, called me dog ... and for all these curtesies you expect me to lend you money?”

Dat ontlokt een heftige reactie van Antonio: hij wil geen vriendendienst, hij zal hem blijven bespugen en schoppen, dit is een transactie tussen vijanden en hij wil en moet daar het volle pond voor betalen, Shylock mag hem desnoods het vel over de oren halen.

“Why, look how you storm”, is Shylocks reactie, Antonio raakt hier kennelijk volledig buiten zichzelf, dit is een punt dat heel gevoelig ligt. Door zijn zelfbeheersing te verliezen, geeft Antonio zich helemaal bloot. Hij voelde zich altijd superieur aan de Joodse geldschieter, maar door zich in zijn woede en opwinding zo te laten kennen (en dan vooral doordat hij gedwongen wordt bij zijn gezworen vijand voor een lening aan  te kloppen), is nu Shylock de bovenliggende partij geworden. En deze ziet nu een opening, een kans om zijn concurrent geheel te vernederen. Namelijk door hem tot een lening zonder rente te dwingen, normaal gesproken een transactie zoals die alleen door vrienden wordt afgesloten. Het is Shylocks manier om Antonio op intieme wijze aan zich te binden. En hij is bereid om daar een flink bedrag aan rente bij in te schieten.

Het gaat dus in eerste instantie helemaal niet om dat pond vlees. Dat is een gedachte achteraf. Een practical joke om zijn ware motief (Antonio aan zich te binden op een wijze die door hem als pure vernedering zal worden ervaren) te verbergen.

We moeten hierbij bedenken dat Shylock zelf een veelvuldig vernederde, ernstig verwonde man is. Door zijn jood-zijn, de uitzonderingspositie die hij daardoor inneemt tussen de zakenlieden van Venetië, door de agressieve behandeling die hij van christenen (en zelfs straatkinderen) moet ondergaan.
Wat er voor goeds in hem zit, bijvoorbeeld als vader van Jessica, wordt telkens weer overwoekerd door de woede en het ressentiment die dat in hem oproept. Liefde en genegenheid zijn bij Shylock zaken die eerst onder een dikke laag eelt op de ziel tevoorschijn moeten komen. Er is echter zeker óók goedheid in hem aanwezig.

Ik stel me zo voor dat hij in het verleden wel gedroomd heeft er ooit echt bij te mogen horen, bij die kring van zakenprinsen, daar op de Rialto – en ook als een gelijke behandeld te worden.
En dat hij vervolgens heel eventjes, toen één van de meest vooraanstaande kooplieden uitgerekend naar hém toekwam met het verzoek om een lening, de hoop heeft gehad op zo’n soort relatie. Natuurlijk, vervolgens is dat gevoel volledig geperveteerd en is hij het gaan exploiteren als een mogelijkheid om Antonio te vernederen. Omdat hij natuurlijk nóóit tot die kring toegelaten zou worden. De dagdroom van vriendschap en gelijkwaardigheid wordt gevolgd door een sinistere, gewelddadige dagdroom.

Dat wil zeggen: uiteindelijk. Want in eerste instantie is Shylock nog helemaal niet bezig met Antonio’s ondergang en zijn zijn gedachten nog niet zo bloeddorstig.

Wanneer hij voor het eerst hoort van Antonio’s verliezen, is zijn reactie verre van triomfantelijk. “There I have another bad match”, is het enige dat hij zegt. ‘Another’ – dat geeft aan dat hij met zijn gedachten nog veel meer bij het weglopen van zijn dochter zit, die er met haar vriend Lorenzo vandoor is gegaan.

Er is vaak gezegd dat het zo kenmerkend is dat Shylock zich drukker maakt over het verdwenen geld en de kostbaarheden die Jessica heeft meegegrist toen ze het huis verliet, maar in zijn klachten en uitroepen strijden wel degelijk vaderliefde en vrekkigheid om voorrang:
“My daughter! O, my ducats! O, my daughter! Fled with a Christian! O, my Christian ducats!”
Hij is werkelijk aangedaan over het verraad van zijn dochter.

Salerio moet hem herinneren aan zijn eis betreffende het pond vlees en dan is zijn antwoord niet een bloederige fantasie, maar de overbekende, in en in menselijke speech: “I am a Jew. Hath not a Jew eyes...” etc.

Dit is één van Shylocks beroemdste speeches, maar eigenlijk zouden we dit niet heel bijzonder moeten vinden. Misschien was het een eye opener voor het publiek in Shakespeare’s tijd, maar voor mensen van deze tijd zou het dat niet meer moeten zijn: wij Joden zijn net zo menselijk als jullie Christenen, ook wij voelen pijn als we geslagen worden.

Als vervolgens zijn stamgenoot Tubal komt met meer nieuws van Antonio’s verliezen, is zijn reactie weliswaar verheugd, maar het verstrooide “In Genoa?” (Tubal heeft Jessica daar opgespoord) geeft aan dat hij nog altijd meer met zijn dochter bezig is. Het enige dat Shylock verder zegt is “Were he out of Venice”, was ik die man maar kwijt, niet: ik ga hem ombrengen. De overgang naar bloeddorst, het opeisen van het pond vlees, de eis van een krankzinnige, heeft even later plaatsgevonden. Salanio getuigt ervan: “I never heard a passion so confused, so strange, outragious, as the dog Jew did utter in the streets”.

Hier is Shylock volkomen buiten zichzelf geraakt. En het is de combinatie van diefstal en ontrouw, door zijn dochter die er met een Christenjongen vandoor is gegaan, die deze toch al gewonde ziel zo raken dat hij nu tot het uiterste gedreven wordt.

“Thou callest me dog before thou hadst a cause, but since I am a dog, beware my fangs”.

Voor jullie was ik altijd al een hond. Nu heb ik een reden het te zijn, nu zul je het krijgen ook!! En het voortdurende herhalen van “I’ll have my bond” getuigt van de irrationele toestand waarin hij nu is komen te verkeren. Tot nu toe is Shylock niet wérkelijk wreed en wanhopig geweest, ondanks alle onheuse behandelingen die hij heeft moeten verduren. Maar hij is nu een grens over geduwd.

We zijn hier in een extreme situatie beland die niets meer met komedie of hofmakerij te maken heeft.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Shakespeare's King Lear, deel II

Lear, in diepe slaap, wordt op een draagbaar naar Dover gebracht (waar Cordelia met de Franse troepen inmiddels geland is, gewaarschuwd dat ...