dinsdag 14 november 2023

Over Fernando Pessoa, deel I

Het Portugees is, net als het Nederlands, binnen de wereldliteratuur een kleine taal. Het kent één klassiek epos, de Luciaden van de 16e eeuwse dichter Luis de Camoës; een ode aan de Portugese imperialistische ambities, de voor zo’n klein land onwaarschijnlijke realisatie van een wereldrijk dat voet aan de grond had in Brazilië, Afrika en op de kusten van India en China.

Pas weer in de 20e eeuw, grofweg tussen 1913 en 1935, is er voor het eerst sinds de Renaissance weer sprake van een Portugese poëzie die kan wedijveren met de rest van de contemporaine Europese dichtkunst. Daarvoor verantwoordelijk zijn namen als Alberto Caeiro, Alvaro de Campos, Fernando Pessoa en Ricardo Reis.

Het bijzondere is echter dat het werk van deze vier dichters gemaakt is door één man, Fernando Pessoa, die ook onder de namen van de andere drie schreef. Of misschien is het beter om te zeggen dat hij schreef in de persoon van die drie (het Portugese pessoa betekent ook persona, of zelfs masker, wat een merkwaardige coïncidentie is). Er is namelijk niet zomaar sprake van pseudoniemen, maar van heteroniemen (de term is gemunt door Pessoa zelf). Het verschil? Een pseudoniem is een andere naam voor het eigen ik; je bent het nog wel helemaal zelf. Een heteroniem echter is de eigennaam voor een ander ik: je wordt als het ware die andere persoon.

Pessoa zelf drukt het als volgt uit:
“Een pseudoniem werk is van de auteur in eigen persoon, behalve in de naam waarmee hij ondertekent; een heteroniem werk is van de auteur buiten zijn eigen persoon, is van een compleet, door hem gefabriceerd individu, zoals het geval zou zijn geweest met de woorden van elk willekeurig individu in elk willekeurig door hem geschreven toneelstuk. Deze individuen moeten beschouwd worden als verschillend van de individu van de auteur. Elk van hen vormt een soort van drama; allen tezamen vormen ze weer een ander drama.”

Elk van deze auteurs heeft van Pessoa een eigen oeuvre gekregen, heeft zijn eigen stijl en levensbeschouwing en krijgt ook een complete biografie mee. Zij staan alle vier in persoonlijke relatie tot elkaar; hier en daar polemiseren zij met elkaar, is er intellectuele interactie. Ook met de dichter die de naam Fernando Pessoa draagt, die bijvoorbeeld over Alvaro de Campos schrijft dat hij ‘verscheidene werkstukken heeft geproduceerd, over het algemeen van aanstootgevende en irriterende aard, vooral voor Fernando Pessoa die, hoe dan ook, niets anders kan doen dan ze schrijven en publiceren, hoezeer hij het er ook mee oneens is’.
Hier treedt een wel zeer grote gespletenheid aan het licht.

Alvaro de Campos schreef ‘Aantekeningen ter nagedachtenis aan mijn leermeerster Caeiro’, er bestaat een stuk van Alvaro de Campos Over Ricardo Reis, Ricardo Reis schreef een Debat over esthetica tussen Ricardo Reis en Alvaro de Campos enz. enz.

Pessoa zelf heeft voortdurend de behoefte om deze opsplitsing in verschillende personages (Henk Bernlef spreekt in zijn essay over Pessoa over ‘de ontplofte dichter’, wat ik een mooie karakteristiek vind), psychologisch te duiden (hij spreekt ergens zelfs van ‘neurasthenische hysterie’).
“De geestelijke oorsprong van mijn heteroniemen ligt in mijn aangeboren en voortdurende neiging tot depersonalisering en simulatie. Deze symptomen hebben zich in mij vergeestelijkt; ik bedoel, ze manifesteren zich niet in mijn praktische, uiterlijke leven; ze exploderen naar binnen toe [inderdaad: de ontplofte dichter, maar dan intern] en ik doorleef ze in mijzelf alleen... [en dan dit prachtige zinnetje] en zo eindigt alles in stilte en poëzie.”

Die depersonalisering is een centraal thema in Pessoa’s poëzie en gaat samen met een fundamentele onzekerheid omtrent de eigen identiteit: de vraag wie hij in wezen is, zelfs óf hij eigenlijk wel is. Pessoa beweerde dat hij zelf, binnen dat zelfgeschapen universum van fictionele schrijvers en dichters, de minst werkelijke van allemaal was. “Ik heb mijn menselijkheid verdeeld over de verschillende auteurs die ik gediend heb als hun literaire executeur”, schrijft Pessoa zelf. En in een prozastuk ondertekend door Alvaro de Campos lezen we: “Strikt genomen bestaat Fernando Pessoa niet.”

Zelf schrijft Pessoa daarover: “Als mens kent de auteur van deze boeken in zichzelf geen enkele persoonlijkheid.”
En: “Ik voel me meervoudig. Ik ben als een vertrek met ontelbare toverspiegels die tot bedrieglijke weerspiegelingen vervormen één enkele, vroegere werkelijkheid, die in geen daarvan is en in alle. Zoals een pantheïst zich boom voelt en zelfs bloem, zo voel ik mij meerdere wezens.”

Het leven dat de heteroniemen leiden binnen Pessoa’s fictionele wereld is het leven dat de verlegen, teruggetrokken Pessoa verkozen had niet te leven in de fysieke wereld.
“Om te kunnen scheppen heb ik mijzelf vernietigd”, schrijft hij, “ik ben het lege toneel waarop verschillende acteurs hun verschillende toneelstukken spelen.”

Pessoa heeft aangegeven dat hij, als enig kind, al jong de gewoonte had ontwikkeld zich te omringen met denkbeeldige vriendjes; hij herinnert zich dat het eerste heteroniem aan hem verscheen toen hij een jaar of zes was.

Een korte karakteristiek van de voornaamste heteroniemen (voornaamste, want er zijn er zeker twintig, waarvan de meeste na korte tijd weer verdwijnen. Deze drie, samen met Bernardo Soares, hoofdpersoon van het prozawerk Het boek der Rusteloosheid, zijn de meest bestendige):
Alvaro de Campos is een Joods-Portugees scheepsbouwkundig ingenieur: “Ik ben technicus, maar alleen technisch binnen mijn techniek. Daarbuiten ben ik gek, met alle recht om het te zijn.” Het laatste uit zich in zijn grenzeloosheid. Hij vertegenwoordigt de gevoelsmatige kant, noemt zichzelf een ‘sensationistisch’ dichter, die sterk onder de invloed van Walt Whitman staat. Hij is de meest kosmopolitische, want hij heeft veel gereisd en in het buitenland gewoond. Hij hinkt licht en draagt een monocle.

Alberto Caeiro is verreweg de belangrijkste van de drie. De grote Mexicaanse dichter Octavio Paz, zelf een bewonderaar van Pessoa, zegt over hem: Caeiro is de zon in wiens baan Reis, Campos en Pessoa zelf ronddraaien. Caeiro is een pastoraal dichter, zuiver en volkomen natuurlijk, met nauwelijks enige opleiding. Hij sterft op de Hoogromantische leeftijd van 26 jaar (aan tbc).

Ricardo Reis is een classicus die zijn opleiding genoot aan een jezuïetencollege; hij is arts van beroep en goed thuis in het Grieks en Latijn. Hij is een epicuristische materialist die horatiaanse odes schrijft. Hij woont als balling in Brazilië, omdat hij het niet eens is met de republikeinse staatsvorm die Portugal in 1910 heeft aangenomen. Zijn monarchisme deelt hij met Pessoa. En overigens: de naam Reis betekent ‘koningen’.

Het fenomeen heteronomie bij Pessoa drukt ook een filosofisch idee uit, namelijk dat hij ervan overtuigd is dat er op het niveau van het Ik, het Zelf, de persoonlijkheid, geen eenheid bestaat. We bestaan allemaal uit diverse kleinere ikken die tegenstrijdige gedachten en gevoelens produceren. Wat niet wil zeggen dat Pessoa niet verlangde naar eenheid. Het uiteindelijke doel van de heteronomie was zo een klein maar compleet universum van onderling verbonden en op elkaar afgestemde delen te construeren, waarvan de delen samen een coherent geheel vormen. Al zijn literaire creaties waren als het ware pogingen een moment van eenheid te bereiken, van perfectie, temidden van de algemene chaos van het bestaan.

Met deze in vieren gesplitste, fascinerende figuur maakte ik voor het eerst kennis door de vertaling van de gedichten, eind jaren ’70, begin jaren ’80, van de onvolprezen August Willemsen, die tot zijn dood in 2007 gewerkt heeft aan de vertaling van het complete oeuvre van Pessoa (en ook Braziliaanse schrijvers als Carlos Drummond de Andrade en Machado de Assis voor het Nederlandse publiek ontsloot). Ik was net de poëzie een beetje aan het ontdekken en had nog nooit van Pessoa gehoord. Maar wat een geweldige gedichten!!

Aan het nawoord dat August Willemsen schreef bij zijn selektie ontleen ik veel bij het schrijven van dit stuk. (Hij heeft dat nawoord later uitgebreid tot een boekje dat verscheen als inleiding bij het Verzameld Werk van Pessoa: Het ik als vreemde heet het en is de best mogelijke introductie tot het werk van Pessoa). Hij spreekt van de ‘kwadratuur van artistieke schizofrenie’ die ongekend was en de literatuurkritiek dan ook voor raadselen stelde en tot vele interpretaties heeft geleid. Waarop Pessoa zegt: “Interpreteren is niet uit kunnen leggen. Uitleggen is niet begrepen hebben.”

Maar het is zonder twijfel dat dit werk allerlei vragen oproept, vragen die te maken hebben met oprechtheid in de literatuur. Want is er dan eigenlijk wel een ‘ware’ Pessoa? In hoeverre is wat de heteroniemen schrijven ‘gemeend’? Is daar ook Pessoa zelf aan het woord, of zijn het maskers die hij opzet om zichzelf te verbergen?

Volgens mij is er maar één antwoord mogelijk op deze vragen: alles is Fernando Pessoa. De ‘geboorte’ van de heteroniemen is net zozeer een poëtische scheppingsdaad als elk gedicht van Pessoa zelf of van de heteroniemen dat is. Pessoa is een auteur van gedichten, maar ook van auteurs. Hij heeft de contradicties die in hem leven enkel uitwendig gemaakt. (Ik moet daarbij denken aan Walt Whitman, ook zo’n dichter die uiteenvalt in verschillenden persona’s, maar zonder zo ver te gaan als Pessoa deed: “Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, I am large, I contain multitudes”)

Fernando Pessoa is niet oud geworden, hij werd slechts 47. Hij is geboren in 1888 in Lissabon en dat is een belangrijk gegeven in zijn biografie. Pessoa is bij uitstek de schrijver van Lissabon, degene die de stad doet leven in zijn werk; zoals Joyce dat deed met Dublin, of Kafka met Praag. Hij heeft er zijn hele leven gewoond en gewerkt, op een kort verblijf op jonge leeftijd in Zuid Afrika na; na zijn terugkeer heeft hij Lissabon nauwelijks meer verlaten.

Die Afrikaanse episode begon nadat zijn vader overleed (Pessoa was toen 5 jaar oud) en zijn moeder hertrouwde met een diplomaat die consul werd in Durban, Zuid Afrika. Het gezin verhuisde daarheen toen Fernando 8 was. Engels werd zijn tweede taal (dat heeft hij gemeen met Borges); hij raakte bekend met de hele Engelse literatuur van Shakespeare en Milton tot en met Dickens, Wordsworth en Tennyson. Shelley en Keats zijn grote voorbeelden. Zijn eerste proza en poëzie is geschreven in het Engels, onder de naam Alexander Search (een naam die hij zijn leven lang professioneel is blijven gebruiken voor zijn handelscorrespondentie en voor vertalingen).
Als hij 17 is keert hij alleen terug naar Lissabon. Daar wordt hij free lance correspondent Engels en Frans voor diverse handelshuizen en zal dat blijven voor de rest van zijn leven. In 1935 sterft hij aan alcoholvergiftiging (ironisch genoeg ook de doodsoorzaak van zijn vertaler August Willemsen). In datzelfde jaar had hij nog geschreven: “Geef mij nog wat wijn, want het leven is niets.” Een week voor zijn dood had hij van zijn arts te horen gekregen dat ieder glas zijn laatste kon zijn, maar Pessoa dronk stug door. Het is niet overdreven Pessoa een zelfmoordenaar op termijn te noemen: hij heeft zichzelf doodgedronken. Uit een voortdurend verlangen ergens anders te zijn. Zoals in het vroege gedicht waarin hij een maaiersvrouw hoort zingen:
“Het weten weegt zo zwaar en het leven is zo kort! Dring in mij binnen! Maak mijn ziel [het gaat vaak over de ziel bij Pessoa] uw lichte schim. En ga dan voort en neem mij op, en heen, van hier!”

En in 1927, acht jaar voor zijn dood, dicht hij:
“Ik ben moe, ik ben alles moe en wil alleen slapen... Ik heb nooit kunnen beminnen, voelen heb ik nooit gekund... niemand die ooit in mijn leven kwam... Ik ben nu niet meer dan een zelfmoord en ik ben slechts hier als een smachten naar slapen dat nog leeft.”

Dit is uit het orthonieme werk, Pessoa-zelf, zoals hij zich noemt als hij onder eigen naam schrijft en grotendeels verzameld in het Liedboek. Deze Pessoa-zelf is heel duidelijk niet dezelfde is als de vlees en bloed Pessoa die in Lissabon op verschillende adressen woonde (hij had nooit een vaste verblijfplaats, om maar aan te geven dat die vlees en bloed Pessoa even ontheemd was als de dichter in zijn werk). Alvaro de Campos rapporteert dat dit orthoniem in leven werd geroepen nadat Pessoa (maar wie? De vlees en bloed Pessoa? De dichter?) een ingrijpende spirituele ervaring had ondergaan nadat hij Alberto Caeiro zijn eigen gedichten had horen reciteren.

In het verlengde van de zojuist genoemde regels deze verzen uit 1923:

“Ik ben niets, kan niets, volg niets na. / Ik draag mijn zijn, illusie, waar ik ga. / Begrip begrijp ik niet, kan nergens lezen / of ik zal zijn, niets zijnd, wat ik zal wezen.”

Als enige van de vier dichters schrijft Pessoa-zelf in de korte rijmende strofen die zo kenmerkend zijn voor de traditionele Portugese lyriek.
Zoals ook hier, in 1932:

“Achter mij heb ik gelaten wat ooit liefde was of leven. / Wat ‘k ooit daarvan heb verlangd – het is vergeten, niet gebleven. / In de schaduw van de Berg Abiegno rustte ik, want ik had opgegeven.”
* Berg Abiegno: in de esoterische traditie, waar Pessoa zeer goed in thuis was, is dit de berg van loutering en onbegrensde kennis. Over Pessoa’s relatie tot het occulte zo meteen meer. Het is echter niet belangrijk voor het verstaan van bovenstaande regels, die een vergeefsheid ademen die tekenend is voor de dichter Fernando Pessoa. Zijn onmacht het leven te leven. Of, breder getrokken verklankt hij het levensgevoel van de moderne mens, een gevoel van ontoereikendheid in de overtuiging dat waarheid onbereikbaar is; dat de enige waarheid het gegeven is dat er geen waarheid is.

Je zou kunnen zeggen dat tussen 1908 en 1935 Pessoa’s biografie enkel en alleen uit zijn werk bestaat, verder gebeurt er eigenlijk niets. Alleen maar drank en schrijven.

Hoe insubstantieel hij in het dagelijks leven als persoon moet zijn geweest, wordt mooi geïllustreerd door de uitspraak van iemand die Pessoa op het eind van zijn leven leerde kennen: “Bij het afscheid nemen durfde ik nooit om te kijken; ik was bang hem in de lucht te zien opgaan.”

Slechts een klein gedeelte van zijn werk werd (in allerlei tijdschriften) gepubliceerd; er zijn tijdens zijn leven twee dichtbundels in boekvorm verschenen die aan het begin en aan het eind staan van zijn zo’n twintig jaar omvattende literaire activiteit: 35 Sonnets uit 1914 en Mensagem (Boodschap) uit 1934.

De laatste bundel bestaat overigens uit in verschillende perioden geschreven gedichten; het oudste gedicht uit de bundel dateert al van 1913. Ze vormen een occultistische en symbolistische interpretatie van de geschiedenis van Portugal aan de hand van een aantal legendarische en historische personen die in dit door Pessoa gelegde verband een mythische status krijgen. (Mensagem valt te beschouwen als een soort van modern-esoterische versie van de Luciaden van Camoës). Hendrik de Zeevaarder, de architect van het Portugese wereldrijk bijvoorbeeld. Of Dom Sebastiao, de waanzinnige koning van Portugal, die in een kansloze poging de Marokkaanse keizerskroon te veroveren, daar op 24-jarige leeftijd in de woestijn sneuvelde en volgens de messiaanse legende (zijn lijk werd nooit gevonden) op een dag zal terugkeren.
De bundel werd ingestuurd voor een prijsvraag van het Minsterie van Propaganda; het ging om een lofzang op de glorie van de natie en het imperium. Maar de wijze waarop Pessoa de Portugese geschiedenis op occultistische en symbolische wijze interpreteert, moet de ambtenaren die belast waren met de beoordeling van de inschrijvingen met stomheid hebben geslagen.
De bundel is niet direct typerend voor het totale werk van Pessoa, je kunt je afvragen waarom uitgerekend dit werk is gepubliceerd. Het is een ‘gemaakt boek’, schrijft Octavio Paz, ‘waarmee ik niet wil zeggen dat het niet oprecht is, maar dat het ontstaan is uit de speculaties van de dichter en niet uit zijn intuïties.’ En dat laatste zou, uiteraard, idealiter het geval moeten zijn.
“Ik ben”, zegt Pessoa dan ook, “inderdaad een mystiek nationalist, maar daarnaast ook nog veel andere dingen.”
Wel is het zo dat een transcendente, esoterische werkelijkheid op de achtergrond een rol speelt in het gehele dichtwerk van Pessoa, met uitzondering misschien van de gedichten van Alberto Caeiro die er zo de nadruk op legt dat de enige werkelijkheid datgene is wat je ziet.

Pessoa heeft altijd een grote belangstelling gehad voor astrologie en occulte wetenschappen. Hij heeft zowel voor zichzelf als voor anderen de horoscoop getrokken en las vele boeken over mystiek, over hermetische tradities als de Kabbalah, Rozenkruisers en Vrijmetselaars, alsook over theosofie en alchemie, numerologie en spiritisme. Dat is echter vooral als achtergrondinformatie van belang; voor het verstaan van Pessoa’s gedichten is het niet nodig je hier uitgebreid in te verdiepen.

Al in 1912 schrijft hij dat hij verlangt dat poëzie in alles een Gene zijde zou zien. Het is wellicht ook een uitdrukking van zijn eigen verbijstering tegenover de werkelijkheid, die hij in één van de sonnetten als volgt omschrijft: al wat hij ziet ‘is not something, but something interposed. Only what in this is not this, is real.”

Een regel die je vaker tegenkomt: “Er is geen dood.” En: “Sterven is slechts niet meer gezien worden.”
Er is deze verbijsterende regel van Alvaro de Campos: “Het leven is de buitenkant van de dood.”

Dit is zo kenmerkend voor Pessoa’s spiritualiteit: de aardse wereld is de existentie die de buitenkant is van de innerlijke essentie, namelijk de onzichtbare wereld. “Alles bestaat uit symbolen en allegorieën.” De echte wereld is niet hier maar ergens anders; alles wat hier is verwijst naar iets anders, hogers, iets onzichtbaars. (Er zit ook zeker een stuk Plato in Pessoa).

Gevraagd naar de hiervoor al aan de orde gestelde kwestie van oprechtheid zegt hij: “Onoprecht noem ik die dingen die niet een fundamentele metafysische gedachte bevatten, dat wil zeggen waardoor niet, al is het maar als een zuchtje wind, een vermoeden gaat van de ernst en het mysterie van het leven.”

En daarvoor moet je heel goed kijken:
“Onze gebaren – werkelijkheid in gene wereld, ’t zielenrijk – zijn hier slechts schimmenspel en schijn. Alles is nacht, alles verwarring, wat wij om ons heen zien is gelogen...
Maar deez’ of geen is ‘t, een moment, scherp schouwende, te zien gegeven...
En dan pas wordt de diepe zin van wat hier duister is hem duidelijk...”

Ik vind dit één van de indrukwekkendste kanten van Pessoa, wiens wereld – en zelfbeeld verder zo in en in somber is. De wereld die hij aanvoelt, die ‘diepe zin van wat hier duister is’, zal tegelijkertijd onbereikbaar voor hem zijn geweest...

En dat laatste leverde dan ook weer pijn op. Bovenal is Pessoa een denker. “I am a poet animated by philosophy”, zegt hij van zichzelf. Maar dat denken stopte nooit en zat zijn gevoelsleven in de weg. En waarover hij bij voortduring dacht? Uiteraard over de Grote Vragen. Het onbegrijpelijke van het Zijn, dat valt samen te vatten in Heideggers vraagstelling (waarin hij teruggaat op Leibniz): Waarom is er iets en niet veeleer niets?
Over de betekenis der dingen in hun verwijzing naar een hogere essentie. En wat hem vooral bijna gek gemaakt moet hebben is het tergende gegeven dat we een denkvermogen hebben waarmee we vergaande metafysische vragen kunnen stellen, maar dat ook de capaciteit ontbeert om er een afdoende antwoord op te geven.

In een gedicht uit 1928 schrijft Alvaro de Campos:
“Alles liever dan weten wat het Mysterie is! ... De blik der Laatste Waarheid moet niet te verdragen zijn! / Laat mij leven zonder iets te weten, sterven zonder te gaan weten! / De reden dat er wezen is, de reden dat er wezens zijn, dat alles is, / moet waanzin brengen groter dan de ruimten / tussen de zielen en tussen de sterren... O Waarheid, vergeet mij!”

Pessoa’s eerste biograaf heeft de mythe geschapen van een onbegrepen, eenzame verstotene. Nu was hij inderdaad eenzaam en buitengewoon verlegen en leed, als je er van buitenaf tegenaan kijkt, geen vrolijk leven. Maar in zijn eenzaamheid is Pessoa niet zielig. Wel zegt hij: “In niemand om mij heen herken ik een houding tegenover het leven die aansluit bij mijn innerlijke gevoelswereld, bij alles wat aan mijn meest innerlijke wezen fundamenteel en essentieel is.” Maar ook: “Het is geen crisis om me over te beklagen.” Want hij had zijn werk, en daarin voelde hij zich welhaast een uitverkorene. Dat was een zware opdracht: “Enkelen wijdt, sinister, het glansloos gesternte.” “Mijn lot is het steeds meer ondergeschikt te zijn aan de gehoorzaamheid aan Meesters die niet vergunnen noch vergeven.” “Als bode van een onbekende koning volbreng ik opdrachten van hogerhand... Ik voel mij hoge overlevering van voor tijd en ruimte en zijn en leven. Ooit hebben mijn gevoelens God gezien.” (Formuleringen als deze, over Meesters aan wie hij gehoorzaamheid verschuldigd was of hogere Wetten waaraan hij moest voldoen zijn kenmerkend en getuigen ook van een zekere trots en megalomanie).
Maar het was het enige dat telde. In zijn leven was er geen plaats voor een relatie, zijn werk eiste eenzaamheid.
(Er is zegge en schrijve sprake geweest van één relatie met een vrouw, en zelfs dat was in hoge mate een literaire aangelegenheid: het was vooral een kwestie van uitgewisselde liefdesbrieven die hij soms ook ondertekende met Alvaro de Campos, die ook wel in plaats van Pessoa op een afspraakje verscheen. De betreffende dame heette Ophelia, hij moet haar het hof hebben gemaakt met een kaars in de hand en regels uit Shakespeare’s Hamlet: “O my dear Ophelia, I am ill at these numbers; I have not art to reckon my groans: but that I love thee best, O most best, believe it”).

Hij wees een vaste betrekking en daarmee bestaanszekerheid af. Een hem aangeboden docentschap aan de Universiteit van Lissabon heeft hij herhaaldelijk geweigerd.

“Leven is niet noodzakelijk; noodzakelijk is scheppen. Ik beoog niet mijn leven te genieten; ik denk daaraan zelfs niet. Ik wil het slechts groot maken, ook al moeten daartoe mijn lichaam (en mijn ziel) hout zijn voor dit vuur.”
Poëzie: zijn enige leven.

Abdicatie (één van zijn gedichten heet zo en begint met: “Vrijwillig deed ik afstand van de troon / van dromen, die mij slechts vermoeidheid bracht”), renunciatie, ontzegging, vrij en alleen willen zijn, het zijn centrale thema’s in zowel het werk als het leven van Pessoa (hij is daarin verwant aan schrijvers als Kafka of Kierkegaard).

Ricardo Reis, het hellenistische heteroniem, schrijft: “Wie weinig wil, heeft alles; wie niets wil, is vrij; hij die niets heeft, noch hebben wil, is mens, gelijk de goden.”

En de extravertere Alvaro de Campos zegt het enigszins provocerend: “Loop naar de duivel zonder mij... waarom zouden we samen gaan? ... Ik wil alleen zijn.”

Octavio Paz, in zijn lange en mooie essay over Pessoa, in het Nederlands uitgegeven als Het onbekende zelf, formuleert het zo:
“... (Pessoa) schrijft om niet uit zijn vel te springen, om niet gek te worden, elke dag een gedicht, een overpeinzing, een artikel... die teksten werden geschreven uit noodzaak. Dit nu, de lotsbestemming, onderscheidt een authentiek schrijver van iemand met alleen maar aanleg.”


Pessoa in 1929, met een glas wijn in een kroeg in Lissabon



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Shakespeare's King Lear, deel II

Lear, in diepe slaap, wordt op een draagbaar naar Dover gebracht (waar Cordelia met de Franse troepen inmiddels geland is, gewaarschuwd dat ...