Het Portugees is, net als het Nederlands, binnen de wereldliteratuur een kleine taal. Het kent één klassiek epos, de Luciaden van de 16e eeuwse dichter Luis de Camoës; een ode aan de Portugese imperialistische ambities, de voor zo’n klein land onwaarschijnlijke realisatie van een wereldrijk dat voet aan de grond had in Brazilië, Afrika en op de kusten van India en China.
Pas weer in de 20e eeuw, grofweg tussen 1913 en 1935, is er voor het
eerst sinds de Renaissance weer sprake van een Portugese poëzie die kan
wedijveren met de rest van de contemporaine Europese dichtkunst. Daarvoor
verantwoordelijk zijn namen als Alberto Caeiro, Alvaro de Campos, Fernando
Pessoa en Ricardo Reis.
Het bijzondere is echter dat het
werk van deze vier dichters gemaakt is door één man, Fernando Pessoa, die ook
onder de namen van de andere drie schreef. Of misschien is het beter om te
zeggen dat hij schreef in de persoon
van die drie (het Portugese pessoa betekent ook persona, of zelfs masker, wat
een merkwaardige coïncidentie is). Er is namelijk niet zomaar sprake van
pseudoniemen, maar van heteroniemen (de term is gemunt door Pessoa zelf). Het
verschil? Een pseudoniem is een andere naam voor het eigen ik; je bent het nog
wel helemaal zelf. Een heteroniem echter is de eigennaam voor een ander ik: je
wordt als het ware die andere persoon.
Pessoa zelf drukt het als volgt
uit:
“Een pseudoniem werk is van de auteur in eigen persoon, behalve in de naam
waarmee hij ondertekent; een heteroniem werk is van de auteur buiten zijn eigen
persoon, is van een compleet, door hem gefabriceerd individu, zoals het geval
zou zijn geweest met de woorden van elk willekeurig individu in elk willekeurig
door hem geschreven toneelstuk. Deze individuen moeten beschouwd worden als
verschillend van de individu van de auteur. Elk van hen vormt een soort van
drama; allen tezamen vormen ze weer een ander drama.”
Elk van deze auteurs heeft van
Pessoa een eigen oeuvre gekregen, heeft zijn eigen stijl en levensbeschouwing
en krijgt ook een complete biografie mee. Zij staan alle vier in persoonlijke
relatie tot elkaar; hier en daar polemiseren zij met elkaar, is er intellectuele
interactie. Ook met de dichter die de naam Fernando Pessoa draagt, die
bijvoorbeeld over Alvaro de Campos schrijft dat hij ‘verscheidene werkstukken
heeft geproduceerd, over het algemeen van aanstootgevende en irriterende aard,
vooral voor Fernando Pessoa die, hoe dan ook, niets anders kan doen dan ze
schrijven en publiceren, hoezeer hij het er ook mee oneens is’.
Hier treedt een wel zeer grote gespletenheid aan het licht.
Alvaro de Campos schreef ‘Aantekeningen ter nagedachtenis aan mijn
leermeerster Caeiro’, er bestaat een stuk van Alvaro de Campos Over Ricardo Reis, Ricardo Reis schreef
een Debat over esthetica tussen Ricardo
Reis en Alvaro de Campos enz. enz.
Pessoa zelf heeft voortdurend de
behoefte om deze opsplitsing in verschillende personages (Henk Bernlef spreekt
in zijn essay over Pessoa over ‘de ontplofte dichter’, wat ik een mooie
karakteristiek vind), psychologisch te duiden (hij spreekt ergens zelfs van
‘neurasthenische hysterie’).
“De geestelijke oorsprong van mijn heteroniemen ligt in mijn aangeboren en
voortdurende neiging tot depersonalisering en simulatie. Deze symptomen hebben
zich in mij vergeestelijkt; ik bedoel, ze manifesteren zich niet in mijn
praktische, uiterlijke leven; ze exploderen naar binnen toe [inderdaad: de
ontplofte dichter, maar dan intern] en ik doorleef ze in mijzelf alleen... [en
dan dit prachtige zinnetje] en zo eindigt alles in stilte en poëzie.”
Die depersonalisering is een
centraal thema in Pessoa’s poëzie en gaat samen met een fundamentele
onzekerheid omtrent de eigen identiteit: de vraag wie hij in wezen is, zelfs óf
hij eigenlijk wel is. Pessoa beweerde dat hij zelf, binnen dat zelfgeschapen
universum van fictionele schrijvers en dichters, de minst werkelijke van
allemaal was. “Ik heb mijn menselijkheid verdeeld over de verschillende auteurs
die ik gediend heb als hun literaire executeur”, schrijft Pessoa zelf. En in
een prozastuk ondertekend door Alvaro de Campos lezen we: “Strikt genomen
bestaat Fernando Pessoa niet.”
Zelf schrijft Pessoa daarover: “Als
mens kent de auteur van deze boeken in zichzelf geen enkele persoonlijkheid.”
En: “Ik voel me meervoudig. Ik ben als een vertrek met ontelbare toverspiegels
die tot bedrieglijke weerspiegelingen vervormen één enkele, vroegere
werkelijkheid, die in geen daarvan is en in alle. Zoals een pantheïst zich boom
voelt en zelfs bloem, zo voel ik mij meerdere wezens.”
Het leven dat de heteroniemen
leiden binnen Pessoa’s fictionele wereld is het leven dat de verlegen,
teruggetrokken Pessoa verkozen had niet te leven in de fysieke wereld.
“Om te kunnen scheppen heb ik mijzelf vernietigd”, schrijft hij, “ik ben het
lege toneel waarop verschillende acteurs hun verschillende toneelstukken
spelen.”
Pessoa heeft aangegeven dat hij,
als enig kind, al jong de gewoonte had ontwikkeld zich te omringen met
denkbeeldige vriendjes; hij herinnert zich dat het eerste heteroniem aan hem
verscheen toen hij een jaar of zes was.
Een korte karakteristiek van de
voornaamste heteroniemen (voornaamste, want er zijn er zeker twintig, waarvan
de meeste na korte tijd weer verdwijnen. Deze drie, samen met Bernardo Soares,
hoofdpersoon van het prozawerk Het boek
der Rusteloosheid, zijn de meest bestendige):
Alvaro de Campos is een Joods-Portugees scheepsbouwkundig ingenieur: “Ik ben
technicus, maar alleen technisch binnen mijn techniek. Daarbuiten ben ik gek,
met alle recht om het te zijn.” Het laatste uit zich in zijn grenzeloosheid. Hij
vertegenwoordigt de gevoelsmatige kant, noemt zichzelf een ‘sensationistisch’
dichter, die sterk onder de invloed van Walt Whitman staat. Hij is de meest
kosmopolitische, want hij heeft veel gereisd en in het buitenland gewoond. Hij
hinkt licht en draagt een monocle.
Alberto Caeiro is verreweg de
belangrijkste van de drie. De grote Mexicaanse dichter Octavio Paz, zelf een
bewonderaar van Pessoa, zegt over hem: Caeiro is de zon in wiens baan Reis,
Campos en Pessoa zelf ronddraaien. Caeiro is een pastoraal dichter, zuiver en
volkomen natuurlijk, met nauwelijks enige opleiding. Hij sterft op de Hoogromantische
leeftijd van 26 jaar (aan tbc).
Ricardo Reis is een classicus die
zijn opleiding genoot aan een jezuïetencollege; hij is arts van beroep en goed
thuis in het Grieks en Latijn. Hij is een epicuristische materialist die
horatiaanse odes schrijft. Hij woont als balling in Brazilië, omdat hij het
niet eens is met de republikeinse staatsvorm die Portugal in 1910 heeft
aangenomen. Zijn monarchisme deelt hij met Pessoa. En overigens: de naam Reis
betekent ‘koningen’.
Het fenomeen heteronomie bij Pessoa
drukt ook een filosofisch idee uit, namelijk dat hij ervan overtuigd is dat er
op het niveau van het Ik, het Zelf, de persoonlijkheid, geen eenheid bestaat.
We bestaan allemaal uit diverse kleinere ikken die tegenstrijdige gedachten en
gevoelens produceren. Wat niet wil zeggen dat Pessoa niet verlangde naar eenheid. Het uiteindelijke doel van de heteronomie
was zo een klein maar compleet universum van onderling verbonden en op elkaar
afgestemde delen te construeren, waarvan de delen samen een coherent geheel
vormen. Al zijn literaire creaties waren als het ware pogingen een moment van
eenheid te bereiken, van perfectie, temidden van de algemene chaos van het
bestaan.
Met deze in vieren gesplitste, fascinerende
figuur maakte ik voor het eerst kennis door de vertaling van de gedichten, eind
jaren ’70, begin jaren ’80, van de onvolprezen August Willemsen, die tot zijn
dood in 2007 gewerkt heeft aan de vertaling van het complete oeuvre van Pessoa
(en ook Braziliaanse schrijvers als Carlos Drummond de Andrade en Machado de
Assis voor het Nederlandse publiek ontsloot). Ik was net de poëzie een beetje
aan het ontdekken en had nog nooit van Pessoa gehoord. Maar wat een geweldige
gedichten!!
Aan het nawoord dat August
Willemsen schreef bij zijn selektie ontleen ik veel bij het schrijven van dit
stuk. (Hij heeft dat nawoord later uitgebreid tot een boekje dat verscheen als
inleiding bij het Verzameld Werk van Pessoa: Het ik als vreemde heet het en is de best mogelijke introductie tot
het werk van Pessoa). Hij spreekt van de ‘kwadratuur van artistieke
schizofrenie’ die ongekend was en de literatuurkritiek dan ook voor raadselen
stelde en tot vele interpretaties heeft geleid. Waarop Pessoa zegt:
“Interpreteren is niet uit kunnen leggen. Uitleggen is niet begrepen hebben.”
Maar het is zonder twijfel dat dit
werk allerlei vragen oproept, vragen die te maken hebben met oprechtheid in de
literatuur. Want is er dan eigenlijk wel een ‘ware’ Pessoa? In hoeverre is wat
de heteroniemen schrijven ‘gemeend’? Is daar ook Pessoa zelf aan het woord, of
zijn het maskers die hij opzet om zichzelf te verbergen?
Volgens mij is er maar één antwoord
mogelijk op deze vragen: alles is Fernando Pessoa. De ‘geboorte’ van de
heteroniemen is net zozeer een poëtische scheppingsdaad als elk gedicht van
Pessoa zelf of van de heteroniemen dat is. Pessoa is een auteur van gedichten,
maar ook van auteurs. Hij heeft de contradicties die in hem leven enkel
uitwendig gemaakt. (Ik moet daarbij denken aan Walt Whitman, ook zo’n dichter
die uiteenvalt in verschillenden persona’s, maar zonder zo ver te gaan als
Pessoa deed: “Do I contradict
myself? Very well then I contradict myself, I am large, I contain multitudes”)
Fernando Pessoa is niet oud
geworden, hij werd slechts 47. Hij is geboren in 1888 in Lissabon en dat is een
belangrijk gegeven in zijn biografie. Pessoa is bij uitstek de schrijver van
Lissabon, degene die de stad doet leven in zijn werk; zoals Joyce dat deed met
Dublin, of Kafka met Praag. Hij heeft er zijn hele leven gewoond en gewerkt, op
een kort verblijf op jonge leeftijd in Zuid Afrika na; na zijn terugkeer heeft
hij Lissabon nauwelijks meer verlaten.
Die Afrikaanse episode begon nadat
zijn vader overleed (Pessoa was toen 5 jaar oud) en zijn moeder hertrouwde met
een diplomaat die consul werd in Durban, Zuid Afrika. Het gezin verhuisde daarheen
toen Fernando 8 was. Engels werd zijn tweede taal (dat heeft hij gemeen met
Borges); hij raakte bekend met de hele Engelse literatuur van Shakespeare en
Milton tot en met Dickens, Wordsworth en Tennyson. Shelley en Keats zijn grote
voorbeelden. Zijn eerste proza en poëzie is geschreven in het Engels, onder de
naam Alexander Search (een naam die hij zijn leven lang professioneel is
blijven gebruiken voor zijn handelscorrespondentie en voor vertalingen).
Als hij 17 is keert hij alleen terug naar Lissabon. Daar wordt hij free lance
correspondent Engels en Frans voor diverse handelshuizen en zal dat blijven
voor de rest van zijn leven. In 1935 sterft hij aan alcoholvergiftiging
(ironisch genoeg ook de doodsoorzaak van zijn vertaler August Willemsen). In
datzelfde jaar had hij nog geschreven: “Geef mij nog wat wijn, want het leven
is niets.” Een week voor zijn dood had hij van zijn arts te horen gekregen dat
ieder glas zijn laatste kon zijn, maar Pessoa dronk stug door. Het is niet
overdreven Pessoa een zelfmoordenaar op termijn te noemen: hij heeft zichzelf
doodgedronken. Uit een voortdurend verlangen ergens anders te zijn. Zoals in
het vroege gedicht waarin hij een maaiersvrouw hoort zingen:
“Het weten weegt zo zwaar en het leven is zo kort! Dring in mij binnen! Maak
mijn ziel [het gaat vaak over de ziel bij Pessoa] uw lichte schim. En ga dan
voort en neem mij op, en heen, van hier!”
En in 1927, acht jaar voor zijn
dood, dicht hij:
“Ik ben moe, ik ben alles moe en wil alleen slapen... Ik heb nooit kunnen
beminnen, voelen heb ik nooit gekund... niemand die ooit in mijn leven kwam...
Ik ben nu niet meer dan een zelfmoord en ik ben slechts hier als een smachten
naar slapen dat nog leeft.”
Dit is uit het orthonieme werk,
Pessoa-zelf, zoals hij zich noemt als hij onder eigen naam schrijft en
grotendeels verzameld in het Liedboek. Deze
Pessoa-zelf is heel duidelijk niet dezelfde is als de vlees en bloed Pessoa die
in Lissabon op verschillende adressen woonde (hij had nooit een vaste
verblijfplaats, om maar aan te geven dat die vlees en bloed Pessoa even
ontheemd was als de dichter in zijn werk). Alvaro de Campos rapporteert dat dit
orthoniem in leven werd geroepen nadat Pessoa (maar wie? De vlees en bloed
Pessoa? De dichter?) een ingrijpende spirituele ervaring had ondergaan nadat
hij Alberto Caeiro zijn eigen gedichten had horen reciteren.
In het verlengde van de zojuist
genoemde regels deze verzen uit 1923:
“Ik ben niets, kan niets, volg
niets na. / Ik draag mijn zijn, illusie, waar ik ga. / Begrip begrijp ik niet,
kan nergens lezen / of ik zal zijn, niets zijnd, wat ik zal wezen.”
Als enige van de vier dichters
schrijft Pessoa-zelf in de korte rijmende strofen die zo kenmerkend zijn voor
de traditionele Portugese lyriek.
Zoals ook hier, in 1932:
“Achter mij heb ik gelaten wat ooit
liefde was of leven. / Wat ‘k ooit daarvan heb verlangd – het is vergeten, niet
gebleven. / In de schaduw van de Berg Abiegno rustte ik, want ik had
opgegeven.”
* Berg Abiegno: in de esoterische traditie, waar Pessoa zeer goed in thuis was,
is dit de berg van loutering en onbegrensde kennis. Over Pessoa’s relatie tot
het occulte zo meteen meer. Het is echter niet belangrijk voor het verstaan van
bovenstaande regels, die een vergeefsheid ademen die tekenend is voor de
dichter Fernando Pessoa. Zijn onmacht het leven te leven. Of, breder getrokken
verklankt hij het levensgevoel van de moderne mens, een gevoel van
ontoereikendheid in de overtuiging dat waarheid onbereikbaar is; dat de enige
waarheid het gegeven is dat er geen waarheid is.
Je zou kunnen zeggen dat tussen
1908 en 1935 Pessoa’s biografie enkel en alleen uit zijn werk bestaat, verder
gebeurt er eigenlijk niets. Alleen maar drank en schrijven.
Hoe insubstantieel hij in het
dagelijks leven als persoon moet zijn geweest, wordt mooi geïllustreerd door de
uitspraak van iemand die Pessoa op het eind van zijn leven leerde kennen: “Bij
het afscheid nemen durfde ik nooit om te kijken; ik was bang hem in de lucht te
zien opgaan.”
Slechts een klein gedeelte van zijn
werk werd (in allerlei tijdschriften) gepubliceerd; er zijn tijdens zijn leven twee dichtbundels in boekvorm verschenen die aan het begin
en aan het eind staan van zijn zo’n twintig jaar omvattende literaire
activiteit: 35 Sonnets uit 1914 en Mensagem (Boodschap) uit 1934.
De laatste bundel bestaat overigens
uit in verschillende perioden geschreven gedichten; het oudste gedicht uit de
bundel dateert al van 1913. Ze vormen een occultistische en symbolistische
interpretatie van de geschiedenis van Portugal aan de hand van een aantal
legendarische en historische personen die in dit door Pessoa gelegde verband
een mythische status krijgen. (Mensagem
valt te beschouwen als een soort van modern-esoterische versie van de Luciaden van Camoës). Hendrik de Zeevaarder, de architect van het Portugese
wereldrijk bijvoorbeeld. Of Dom Sebastiao, de waanzinnige koning van Portugal, die
in een kansloze poging de Marokkaanse keizerskroon te veroveren, daar op
24-jarige leeftijd in de woestijn sneuvelde en volgens de messiaanse legende
(zijn lijk werd nooit gevonden) op een dag zal terugkeren.
De bundel werd ingestuurd voor een prijsvraag van het Minsterie van Propaganda;
het ging om een lofzang op de glorie van de natie en het imperium. Maar de
wijze waarop Pessoa de Portugese geschiedenis op occultistische en symbolische
wijze interpreteert, moet de ambtenaren die belast waren met de beoordeling van
de inschrijvingen met stomheid hebben geslagen.
De bundel is niet direct typerend voor het totale werk van Pessoa, je kunt je
afvragen waarom uitgerekend dit werk is gepubliceerd. Het is een ‘gemaakt
boek’, schrijft Octavio Paz, ‘waarmee ik niet wil zeggen dat het niet oprecht
is, maar dat het ontstaan is uit de speculaties van de dichter en niet uit zijn
intuïties.’ En dat laatste zou, uiteraard, idealiter het geval moeten zijn.
“Ik ben”, zegt Pessoa dan ook, “inderdaad een mystiek nationalist, maar
daarnaast ook nog veel andere dingen.”
Wel is het zo dat een transcendente, esoterische werkelijkheid op de
achtergrond een rol speelt in het gehele dichtwerk van Pessoa, met uitzondering
misschien van de gedichten van Alberto Caeiro die er zo de nadruk op legt dat
de enige werkelijkheid datgene is wat je ziet.
Pessoa heeft altijd een grote
belangstelling gehad voor astrologie en occulte wetenschappen. Hij heeft zowel
voor zichzelf als voor anderen de horoscoop getrokken en las vele boeken over
mystiek, over hermetische tradities als de Kabbalah, Rozenkruisers en
Vrijmetselaars, alsook over theosofie en alchemie, numerologie en spiritisme.
Dat is echter vooral als achtergrondinformatie van belang; voor het verstaan
van Pessoa’s gedichten is het niet nodig je hier uitgebreid in te verdiepen.
Al in 1912 schrijft hij dat hij
verlangt dat poëzie in alles een Gene zijde zou zien. Het is wellicht ook een
uitdrukking van zijn eigen verbijstering tegenover de werkelijkheid, die hij in
één van de sonnetten als volgt omschrijft: al wat hij ziet ‘is not something,
but something interposed. Only what in this is not this, is real.”
Een regel die je vaker tegenkomt:
“Er is geen dood.” En: “Sterven is slechts niet meer gezien worden.”
Er is deze verbijsterende regel van Alvaro de Campos: “Het leven is de
buitenkant van de dood.”
Dit is zo kenmerkend voor Pessoa’s
spiritualiteit: de aardse wereld is de existentie
die de buitenkant is van de innerlijke essentie,
namelijk de onzichtbare wereld. “Alles bestaat uit symbolen en allegorieën.” De
echte wereld is niet hier maar ergens anders; alles wat hier is verwijst naar
iets anders, hogers, iets onzichtbaars. (Er zit ook zeker een stuk Plato in
Pessoa).
Gevraagd naar de hiervoor al aan de
orde gestelde kwestie van oprechtheid zegt hij: “Onoprecht noem ik die dingen
die niet een fundamentele metafysische gedachte bevatten, dat wil zeggen
waardoor niet, al is het maar als een zuchtje wind, een vermoeden gaat van de
ernst en het mysterie van het leven.”
En daarvoor moet je heel goed
kijken:
“Onze gebaren – werkelijkheid in gene wereld, ’t zielenrijk – zijn hier slechts
schimmenspel en schijn. Alles is nacht, alles verwarring, wat wij om ons heen
zien is gelogen...
Maar deez’ of geen is ‘t, een moment, scherp schouwende, te zien gegeven...
En dan pas wordt de diepe zin van wat hier duister is hem duidelijk...”
Ik vind dit één van de
indrukwekkendste kanten van Pessoa, wiens wereld – en zelfbeeld verder zo in en
in somber is. De wereld die hij aanvoelt, die ‘diepe zin van wat hier duister
is’, zal tegelijkertijd onbereikbaar voor hem zijn geweest...
En dat laatste leverde dan ook weer
pijn op. Bovenal is Pessoa een denker. “I am a poet animated by philosophy”,
zegt hij van zichzelf. Maar dat denken stopte nooit en zat zijn gevoelsleven in
de weg. En waarover hij bij voortduring dacht? Uiteraard over de Grote Vragen. Het
onbegrijpelijke van het Zijn, dat valt samen te vatten in Heideggers
vraagstelling (waarin hij teruggaat op Leibniz): Waarom is er iets en niet veeleer niets?
Over de betekenis der dingen in hun verwijzing naar een hogere essentie. En wat
hem vooral bijna gek gemaakt moet hebben is het tergende gegeven dat we een
denkvermogen hebben waarmee we vergaande metafysische vragen kunnen stellen, maar
dat ook de capaciteit ontbeert om er een afdoende antwoord op te geven.
In een gedicht uit 1928 schrijft
Alvaro de Campos:
“Alles liever dan weten wat het Mysterie is! ... De blik der Laatste Waarheid
moet niet te verdragen zijn! / Laat mij leven zonder iets te weten, sterven
zonder te gaan weten! / De reden dat er wezen is, de reden dat er wezens zijn,
dat alles is, / moet waanzin brengen groter dan de ruimten / tussen de zielen
en tussen de sterren... O Waarheid, vergeet mij!”
Pessoa’s eerste biograaf heeft de
mythe geschapen van een onbegrepen, eenzame verstotene. Nu was hij inderdaad
eenzaam en buitengewoon verlegen en leed, als je er van buitenaf tegenaan
kijkt, geen vrolijk leven. Maar in zijn eenzaamheid is Pessoa niet zielig. Wel
zegt hij: “In niemand om mij heen herken ik een houding tegenover het leven die
aansluit bij mijn innerlijke gevoelswereld, bij alles wat aan mijn meest
innerlijke wezen fundamenteel en essentieel is.” Maar ook: “Het is geen crisis
om me over te beklagen.” Want hij had zijn werk, en daarin voelde hij zich
welhaast een uitverkorene. Dat was een zware opdracht: “Enkelen wijdt,
sinister, het glansloos gesternte.” “Mijn lot is het steeds meer ondergeschikt
te zijn aan de gehoorzaamheid aan Meesters die niet vergunnen noch vergeven.” “Als
bode van een onbekende koning volbreng ik opdrachten van hogerhand... Ik voel
mij hoge overlevering van voor tijd en ruimte en zijn en leven. Ooit hebben
mijn gevoelens God gezien.” (Formuleringen als deze, over Meesters aan wie hij
gehoorzaamheid verschuldigd was of hogere Wetten waaraan hij moest voldoen zijn
kenmerkend en getuigen ook van een zekere trots en megalomanie).
Maar het was het enige dat telde. In zijn leven was er geen plaats voor een
relatie, zijn werk eiste eenzaamheid.
(Er is zegge en schrijve sprake geweest van één relatie met een vrouw, en zelfs
dat was in hoge mate een literaire aangelegenheid: het was vooral een kwestie
van uitgewisselde liefdesbrieven die hij soms ook ondertekende met Alvaro de
Campos, die ook wel in plaats van Pessoa op een afspraakje verscheen. De
betreffende dame heette Ophelia, hij moet haar het hof hebben gemaakt met een
kaars in de hand en regels uit Shakespeare’s Hamlet: “O my dear Ophelia, I am
ill at these numbers; I have not art to reckon my groans: but that I love thee
best, O most best, believe it”).
Hij wees een vaste betrekking en daarmee
bestaanszekerheid af. Een hem aangeboden docentschap aan de Universiteit van
Lissabon heeft hij herhaaldelijk geweigerd.
“Leven is niet noodzakelijk;
noodzakelijk is scheppen. Ik beoog niet mijn leven te genieten; ik denk daaraan
zelfs niet. Ik wil het slechts groot maken, ook al moeten daartoe mijn lichaam
(en mijn ziel) hout zijn voor dit vuur.”
Poëzie: zijn enige leven.
Abdicatie (één van zijn gedichten heet
zo en begint met: “Vrijwillig deed ik afstand van de troon / van dromen, die
mij slechts vermoeidheid bracht”), renunciatie, ontzegging, vrij en alleen
willen zijn, het zijn centrale thema’s in zowel het werk als het leven van
Pessoa (hij is daarin verwant aan schrijvers als Kafka of Kierkegaard).
Ricardo Reis, het hellenistische
heteroniem, schrijft: “Wie weinig wil, heeft alles; wie niets wil, is vrij; hij
die niets heeft, noch hebben wil, is mens, gelijk de goden.”
En de extravertere Alvaro de Campos
zegt het enigszins provocerend: “Loop naar de duivel zonder mij... waarom
zouden we samen gaan? ... Ik wil alleen zijn.”
Octavio Paz, in zijn lange en mooie
essay over Pessoa, in het Nederlands uitgegeven als Het onbekende zelf, formuleert het zo:
“... (Pessoa) schrijft om niet uit zijn vel te springen, om niet gek te worden,
elke dag een gedicht, een overpeinzing, een artikel... die teksten werden
geschreven uit noodzaak. Dit nu, de lotsbestemming, onderscheidt een authentiek
schrijver van iemand met alleen maar aanleg.”
Pessoa in 1929,
met een glas wijn in een kroeg in Lissabon |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten