vrijdag 15 september 2023

Shakespeare's Hamlet, deel II

Hiervoor kwam al aan de orde hoe Shakespeare, volgens de theorie van Harold Bloom, Hamlets grootheid in kan perken door hem onderdeel te laten zijn van een netwerk aan plays within plays within plays.

Binnen deze sequentie van toneel over toneel staat Hamlet echter wel degelijk ook centraal als regisseur en hoofdrolspeler van het geheel. Hij speelt zelf geen rol in het op te voeren stuk, maar hij stopt de leider van het toneelgezelschap wel een paar regels toe met het verzoek deze in te passen in de bestaande tekst. En daarnaast speelt hij absoluut, samen met Claudius, de hoofdrol in dat ándere stuk dat tegelijkertijd wordt gespeeld: the players voeren hun stuk eigenlijk maar ten behoeve van één persoon (Claudius) op en Hamlet ziet gespannen toe om zijn reactie te peilen, terwijl wij als publiek, in tegenstelling tot het publiek van hovelingen in Elsinore, op de hoogte van wat er werkelijk aan de hand is, toezien op hoe Claudius reageert en Hamlet weer op hem reageert! Waarlijk een play within a play within a play.

Voordat the Mousetrap opgevoerd gaat worden, heeft Hamlet een advies aan de spelers. Het is vooral gericht tegen over-acting. “Temperance’, ‘smoothness’ is wat hij vraagt van zijn acteurs, een speech moet ‘trippingly on the tongue’ gesproken worden.
“It offends me to the soul to hear a robustious periwig-pated fellow tear a passion to tatters, to very rags, to split the ears of the groudlings, who for the most part are capable of nothing but inexplicable dumbshows and noise.”

Hoewel Hamlet deze woorden spreekt, is hier eens een keer overduidelijk de toneelschrijver William Shakespeare aan het woord (die dus kennelijk vond dat zijn kunst paarlen voor de zwijnen was voor een groot deel van het publiek van de Globe). Een uniek moment: meestal heeft iedere rol in de Shakespeare-stukken zijn eigen stem, maar dat is nooit de stem van de schrijver zelf. Zelfs in de sonnetten, toch een veel persoonlijker genre dan toneel, lijkt Shakespeare vooral (op absoluut briljante wijze, dat wel) met conventies en rollenspelen te werken. Maar hier, in dit advies aan de spelers, horen we zonder meer wat hij persoonlijk dacht dat de essentie van toneelspelen is.

Wat zijn opzet was met het opvoeren van the Mousetrap slaagt volledig: Claudius ziet voor zijn ogen de moord op Hamlet sr. (die hij uiteraard zelf gepleegd heeft) tot in detail uitgebeeld en hij bekent in feite schuld (en daarmee het gelijk van the Ghost) door daar heftig op te reageren: “Give me some light. Away.”

Hamlet geniet van zijn succes: “Would not this, sir”, zegt hij tegen Horatio, “get me a fellowship in a cry of players?” (zoals Shakespeare een zakelijk aandeel had in de Globe en zijn eigen theatergezelschap). Hij is nu helemaal buiten zichzelf, door het dolle heen. En dan openbaart zich ook zijn agressieve kant. Het is niet alleen Hamlet de introverte denker, de zachtaardige twijfelaar: hij kan ook hard en bloeddorstig zijn. “Now could I drink hot blood”, zegt hij zelfs voordat hij, na afloop van het toneelstuk, naar de kleedkamer van zijn moeder gaat. Daar benadert hij haar zo agressief dat zij het uitschreeuwt: “What wilt thou do, thou wilt not murder me?”
Polonius, die de twee vanachter een gordijn de twee staat af te luisteren, uit nu een schreeuw van afschuw, waarop Hamlet geen seconde twijfelt en zijn zwaard door het gordijn stoot. Polonius dood.

Op zijn beste momenten is Hamlet een exuberante figuur, dat is de Hamlet van wie we allemaal houden, met een retorische excessiviteit die die van Falstaff benadert of evenaart. Maar hij heeft vele andere kanten: het duistere, melancholieke. Het harde, onverschillige, gewelddadige. Falstaff, God zegene hem, heeft nooit moordneigingen en is ook nooit theatraal: hij is altijd zichzelf. Maar Hamlet neigt voortdurend tot het theatrale: hij organiseert toneelvoorstellingen om de waarheid boven tafel te krijgen en wendt krankzinnigheid voor.

Ik heb gezegd dat ik Polonius een komische figuur vind. Geweldig is het staaltje zwarte humor dat op zijn dood volgt, wanneer Claudius uit Hamlet probeert te krijgen wat hij met de oude kamerheer gedaan heeft en Hamlet doet alsof hij gek is.

“Now Hamlet, where’s Polonius?” “At supper” “At supper? Where?” “Not where he eats, but where he is eaten. A certain convocation of political worms are e’en at him...”
Nogmaals: “Where is Polonius?” “In heaven. Send hither to see. If your messenger find him not there, seek him in the other place yourself. But if indeed you find him not within this month, you shall nose him as you go up the stairs into the lobby.” (Claudius, to attendants) “Go seek him there”. Hamlet: “He will stay till you come”...

Claudius is in dit soort confrontaties geen partij voor Hamlet. Maar hij heeft nu wel door dat Hamlet niet gek, maar gevaarlijk is, dat hij zelf wellicht voor zijn leven moet vrezen. Hij wil Hamlet uit de weg hebben en stuurt hem op een missie naar Engeland, met een brief voor de Engelse koning, waarin de opdracht staat om Hamlet niet terug te laten keren, maar hem uit de weg te ruimen.

Dat plan mislukt en Hamlet landt weer op de Engelse kust. En hij is nu een ander mens.
Zijn eerste confrontatie na zijn terugkeer is die met de Gravedigger, degene die hem Yorick’s schedel presenteert in wat ook weer één van mijn (vele) favoriete scènes uit het stuk is. De man straalt één en al trots uit op zijn professie: “Gardeners, ditchers and gravemakers; they hold up Adam’s profession... What is he that builds stronger than either the mason, the shipwright or the carpenter?... A gravemaker. The houses he makes last till doomsday”.
En waar Hamlet Claudius om zijn vinger windt, blijkt deze simpele werkman, misschien wel de enige in het hele stuk te zijn die verbaal tegen Hamlet is opgewassen:

Hamlet: “What man does thou dig it for?“
Gravedigger: “For no man, sir”
H.: “What woman then?”
G.: “For none either”
H.: “Who is to be buried in it?”
G.: “One that was a woman, sir [hij is bezig Ophelia’s graf te graven, maar Hamlet weet dat nu nog niet]. But rest her soul, she is dead”
H.: “How absolute the knave is! We must speak by the card or equivocation will undo us”

Hamlet bedoelt hiermee dat de man ieder woord dat op een andere manier is uit te leggen dan bedoeld, met opzet verkeerd zal begrijpen. Hij is duidelijk niet gewend zo op zijn woorden te moeten letten.

Of:
H.: “How long will a man lie in the earth ere he rot?”
G.: “Faith, if he be not rotten before he die... some eight or nine year. A tanner [leerlooier] will last you nine year”
H.: “Why he more than the other?”
G.: “Why sir, his hide is so tanned with his trade that he will keep water out a great while and your water is a sore decayer of your whoreson dead body”

Hamlet is de filosoof aangaande de dood, die voor deze man de dagelijkse praktijk is.
De andere, vernieuwde, volwassen geworden Hamlet zien we voor het eerst bij zijn volgende confrontatie, die met Laertes, die de rouwstoet van Ophelia aanvoert.
Laertes, ongetwijfeld gek van verdriet, springt in het graf en put zich uit in gezwollen, nogal belachelijke, sentimentele retoriek.
Hamlets commentaar:
“What is he whose grief, whose phrase of sorrow conjures the wandering stars and makes them stand like wonder-wounded hearers? [ik vind dit een schitterende frase]. This is I – Hamlet the Dane”- het is hier voor het eerst dat hij de koninklijke titel voor zichzelf opeist.

Wat volgt is een worsteling boven het lijk van het gestorven meisje:
“I prithee take thy fingers from my throat, for though I am not splenitive [hot-tempered] and rash, yet I have in me something dangerous which let thy wiseness fear.”

En die gevaarlijke kant van Hamlet hebben we inmiddels al meermalen leren kennen (de dood van Polonius; maar ook die van zijn oude schoolmakkers Rosenkrantz & Guildenstern die door de King & Queen als bewakers meegestuurd waren naar Engeland, maar die door Hamlet met een list de dood zijn ingejaagd).

Prachtige is de wijze waarop hij Laertes van repliek dient door zijn retoriek te parodiëren:
“Show me what thou would do. Woo’t weep, woo’t fight, woo’t fast, woo’t tear thyself, woo’t drink up eisel [azijn], eat a crocodile? I’ll do it. Doest come here to whine, to outface me with leaping in her grave? ... I’ll rant as well as thou.”

Als we straks de graveyard hebben verlaten, wordt Act V van Hamlet het stuk van Hamlet the Dane, die we tot dan toe nog eigenlijk niet ontmoet hebben...

In de volgende scène vertelt Hamlet aan Horatio (aan wie anders?) hoe het hem onderweg naar Engeland vergaan is. Met een vreemd voorgevoel van wat hem boven het hoofd hangt ligt hij slapeloos op zijn bed: “In my heart there was a kind of fighting.”
Hij handelt intuïtief: maakt de brief voor de Engelse koning open, vindt daar zijn eigen doodvonnis en wisselt dat in voor een soortgelijk vonnis, maar dan voor Rosenkrantz & Guildenstern. Sprekend over dat intuïtieve handelen zegt hij dan: “There’s a divinity that shapes our ends.” Ik geloof niet dat hij met ‘divinity’ een christelijke godheid bedoelt, meer een persoonlijk soort van ‘genius’, die vanuit het onderbewuste zijn handelingen beter en subtieler kan sturen dan de bewuste wil dat kan (je kunt je echter wel afvragen of het werkelijk nodig was om Rosenkrantz & Guildenstern de dood in te sturen). Had de Player King niet gezegd in zijn tekst: “Our thoughts are ours, their ends [hoe het uiteindelijk uitpakt] none of our own.”

Dat Hamlet nu op die ‘divinity’ kan en wil vertrouwen, tekent de verandering die in hem heeft plaatsgevonden. Maar waarom keert hij terug naar Elsinore? Ondanks geregelde verzekeringen van het tegenovergestelde, heeft hij nooit werkelijk het plan gehad om Claudius om te brengen; bloedwraak is een veel te primitieve code voor zo’n subtiele, diepzinnige geest met zo’n ongelimiteerd bewustzijn als dat van Hamlet, dat echter wel altijd in strijd met zichzelf was. En nu, nu die innerlijke verandering heeft plaatsgevonden, lijkt hij tot rust te zijn gekomen. Minder dan ooit is er sprake van het doden of onttronen van Claudius. Hij is zo populair bij het volk dat hij zonder twijfel een succesvolle claim op de Deense troon zou kunnen leggen, men zou hem van alle kanten steunen. Maar ook dat is nu niet aan de orde: Hamlet is niet meer geïnteresseerd in het koningschap. Of ‘niet meer’? Eigenlijk is hij dat nooit geweest. Dat Claudius zijn plek op de troon had ingenomen is voor Hamlet nooit een punt van zorg geweest.

Claudius daarentegen, heeft onmiddellijk toen hij hoorde dat Hamlet niet dood was maar teruggekeerd naar Denemarken, een nieuwe plot in werking gezet: Laertes zal hem uitdagen voor een duel en hem bestrijden met een degen waarvan de punt vergiftigd is. (Voor het geval dat plan niet werkt, laat hij ook nog een gifbeker wijn klaarzetten).

Claudius! Eerder hebben we hem gezien, op zijn knieeën, biddend, zich tot de hemel richtend. Hier beneden kun je, wanneer je beschikt over een beetje macht, voortdurend dingen ritselen en ze voor het oog van de wereld verbergen zodat het lijkt alsof je deugdzaam bent. Maar daarboven, zo realiseert de onrechtmatige monarch zich dan, daar werkt dat niet meer:

“But ‘tis not so above: there is no shuffling, there the action lies in his true nature, and we ourselves compelled even tot the teeth and forehead of our faults to give in evidence.”

Maar later tegen Laertes gebruikt hij hetzelfde woord en bewijst daarmee dat zijn berouw niet beklijfd heeft en hij nog altijd op dezelfde voet doorgaat:

“... with ease or with a little shuffling, you may choose a sword unbated and, in a pass of practice requite him for your father.” (Laertes immers, heeft net als Hamlet een vader te wreken).

En mocht ook dit mislukken, dan heeft Claudius vast wel weer een alternatief plannetje klaar: hij zal zijn neef geen rust meer geven. Hamlet lijkt dus geen andere opties te hebben dan: zelf doden of gedood worden. En hij is zichzelf daarvan bewust, daarom zegt hij tegen Horatio in de aanloop naar het duel: “Thou wouldst not think how ill all’s here about my heart; but it is no matter.” En even later horen we waarom het allemaal niet meer uitmaakt: de nieuwe Hamlet is een onthechte figuur geworden. “We defy augury.” We trotseren de voortekenen. Wat dan volgt, vind ik misschien wel de meest aangrijpende poëzie van het hele stuk:

“There is special providence in the fall of a sparrow. If it be now, ‘tis not to come. If it be not to come, it will be now. If it be not now, yet it will come. [we moeten ten alle tijde klaar zijn]. The readiness is all. Since no man of aught he leaves, knows aught [van wat je achterlaat, weet je niets meer], what is it to leave betimes? Let be.”

Hamlet overstijgt hier zijn angst voor de dood, zijn angst voor venietiging: ‘What is it to leave betimes?’ Voor Hamlet zelf heeft de dood niets tragisch meer: het is een apotheose. Het slot van Hamlet, ondanks al die doden die op het toneel vallen, ontroert buitengewoon en dat is vooral omdat er om de persoon Hamlet, die nu vrij is van alle twijfel en ook de verstikkende melancholie achter zich heeft gelaten, een aura van transcendentie hangt, iets afkomstig uit een rijk dat onbereikbaar blijft voor onze zintuigen. Hij weet, of in elk geval heeft hij een sterk vermoeden, dat er een plot is gesmeed om het het leven te benemen, maar desondanks gaat hij het gevecht aan, geestelijk geheel voorbereid.

Eerder was er de volgende uitwisseling met Polonius, die, zoals gewoonlijk, weer op zijn nummer was gezet door Hamlet. Polonius neemt dan afscheid: “My lord, I will take my leave of you.”
Waarop Hamlet: “You cannot sir, take from me anything that I will not more willingly part withal- except my life, except my life, except my life.”

Maar dit is nog vanuit wanhoop. Hamlet heeft nu een bepaalde sereniteit bereikt, een wijze passiviteit.

Harold Bloom zegt het heel mooi: “Hamlet is already in his own place, his high place of dying.”

Maar hij is niet de enige die sterft. Voor een stuk dat steeds gedraaid heeft om twijfel en uitstel, om niet handelen, volgen de gebeurtenissen elkaar nu wel in een heel snel tempo op.

Het schermen begint. Gertrude drinkt per ongeluk van de gifbeker en is nu dus ten dode opgeschreven. Laertes verwondt Hamlet; in de daaropvolgende schermutseling raken de degens verwisseld en verwondt Hamlet Laertes: een wond dus net zo fataal als die van hemzelf. Gertrude zakt in elkaar en roept dat ze vergiftigd is; tegelijkertijd bekent Laertes zijn verraad:

“Hamlet, thou art slain... in thee there is not half an hour of life.” Hij maakt nu bekend dat de zwaardpunt in gif gedoopt was. “The foul practice hath turned itself upon me. Here I lie, never to rise again. Thy mother poisoned... The King – the King’s to blame.”

Dit is wat Hamlet nodig heeft om nu wel het vonnis te kunnen voltrekken: voor de eerste keer in het stuk doorziet hij nu werkelijk de doortraptheid van zijn oom; onmiddellijk doorsteekt hij Claudius en dwingt hem ten overvloede ook nog uit de gifbeker te drinken: “Then, venom, do thy work.”

Er liggen nu vier doden op het toneel (Claudius, Gertrude, Laertes en Hamlet zelf). Hamlet in zijn totaliteit telt acht doden. Voor de eerste vier was Hamlet zonder meer zelf verantwoordelijk: in een impuls steekt hij Polonius neer, hij jaagt Ophelia de dood in door zijn behandeling van haar en het is door zijn list dat Rosenkrantz en Guildenstern de reis naar Engeland niet overleven. Dit alles kan Hamlet in hoge mate verweten worden (en van enig berouw is geen sprake); dat is de keerzijde van de ‘transcendentie’ waarover ik het heb. (En toch vergeven we hem alles). Maar de vier doden die nu op het toneel liggen kunnen Hamlet niet aangerekend worden; die zijn geheel en al het gevolg van Claudius’ ‘shuffling’.

Gedurende het hele stuk heeft Hamlet ons voor raadsels gesteld. Over zijn ware motieven, zijn voorgewende krankzinnigheid – zelfs als hij ons deelgenoot maakt van de gecompliceerde bewegingen van zijn geest (en dat doet hij veelvuldig) is dat altijd ambivalent en polyinterpretabel. Hamlets bewustzijn is te veelomvattend, te ruim voor ons om helemaal te bevatten. En nu, stervend, stelt hij ons voor een laatste raadsel:

“Had I but time – as this fell sergeant, Death, is strict in his arrest – O, I could tell you – but let be...”

Wat hij ons nog allemaal te vertellen had horen we niet meer, terwijl dit nog niet Hamlets laatste woorden zijn. (Maar Hamlets allerlaatste woorden bevestigen alleen maar het bovenstaande: “And the rest is silence...”).

De stukken King Lear & Macbeth hebben een duidelijk einde. Wanneer Lear of Macbeth sterft, hebben we duidelijk het idee dat alles gezegd is. Zo niet bij Hamlet. Die blijft ons fascineren met de vraag wat hij ons nog had kunnen zeggen. Veel, ongetwijfeld, want Hamlets bewustzijn, zijn innerlijk, blijft maar in beweging en lijkt geen ander natuurlijk einde te kennen dan het fysieke uitdoven van het lichaam dat dat bewustzijn draagt.

Ik heb gezegd dat Hamlet klaar was om te sterven. Of hij werkelijk een hiernamaals voor zich zag weten we ook niet. Waarschijnlijk niet. En de door Horatio opgeroepen ‘flights’ of angels’ lijken, behalve prachtige poëzie, toch vooral religieuze conventie te zijn. De uit Engeland teruggekeerde prins had een enorme transformatie doorgemaakt, hij was een ander mens geworden. ‘Spiritueel’, ‘getranscendeerd’, zijn termen die je zou kunnen gebruiken. Zijn wederopstanding had al tijdens zijn leven plaatsgevonden. En Harold Bloom suggereert dat wat Hamlet ons had kunnen zeggen, maar niet zei, dat dat iets was vanuit het land dat hij gezien had, ‘the undiscovered country, from whose bourn no traveller returns’.
Hamlet wel, voor even. Om vervolgens zijn werkelijke, fysieke dood te sterven. Maar niet voordat hij Horatio gevraagd heeft zijn verhaal aan de wereld te vertellen. Het is een passende opdracht voor de trouwe Horatio die, in wanhoop bij de stervende Hamlet staand, even overweegt er zelf een einde aan te maken (“Here’s yet some liquor left”- de vergiftigde wijn uiteraard). Hamlet realiseert zich dat hij hier een offer vraagt van zijn vriend, die liever ook in het gelukzalige niets was weggezakt:

“Absent thee from felicity awhile, and in this harsh world draw thy breath in pain, to tell my story.”

Het sterven van King Lear, of dat van Othello, is iets verschrikkelijks, een echte tragedie. Maar dat van Hamlet heeft de accenten van een ware epifanie; er hangt een transcedentale pracht om de handelingen op het toneel heen.

“The rest is silence.”
Het laatste woord is aan Fortinbras, zoon van de Noorse koning die op het slagveld door Hamlets vader werd gedood. Luttele seconden daarvoor heeft Hamlet Fortinbras als zijn troonopvolger aangewezen (“He has my dying voice”- zoals Queen Elizabeth haar neef James uit Schotland op haar sterfbed als opvolger aanwees; maar dat was nog niet gebeurd toen Shakespeare Hamlet schreef). Ze ontmoeten elkaar niet meer; Hamlet heeft net zijn laatste adem uitgeblazen als Fortinbras met zijn soldaten het toneel op marcheert. Hij laat Hamlets lichaam met volle militaire eer wegdragen: “Let four captains bear Hamlet like a soldier to the stage.” (exeunt marching, bearing off the bodies, after which a peal of ordnance is shot off).

Fortinbras ziet Hamlet als de opvolger van zijn vader, de ijzervreter. Het is de enige waarde die hij kent. Maar soldaat is wel het laatste wat Hamlet was. (De ironie van de hele situatie zou door Hamlet wel gewaardeerd zijn als hij het zelf had kunnen meemaken). Zoals je je ook kan afvragen wat voor koning Hamlet zou zijn geworden, zo weinig belust op macht als hij was. Geen conventionele, dat is zeker.

Actors before Hamlet


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Shakespeare's King Lear, deel II

Lear, in diepe slaap, wordt op een draagbaar naar Dover gebracht (waar Cordelia met de Franse troepen inmiddels geland is, gewaarschuwd dat ...