dinsdag 9 mei 2023

Borges, de verhalen. Deel I

De jaren ’70 was de tijd waarin ik in literatuur geïnteresseerd begon te raken. Ik liep bibliotheken af om daar boeken te lenen en de literaire bijlagen van kranten en tijdschriften door te nemen. Het was de tijd dat iedere krant en ieder weekblad nog substantiële bijdragen over literatuur bevatte, vaak ook met speciale bijlagen over bepaalde schrijvers (ik herinner me Vrij Nederland nummers met specials over Flaubert en Dostojevski). Ik las recensies om uit te vinden wat de opwindendste recente uitgaven waren. Mijn favoriete periodiek was de Haagse Post, waarin de latere D 66 staatssecretaris van cultuur Aad Nuis de huisrecencent was.

In die tijd verschenen geregeld stukken over de Zuid Amerikaanse literatuur van die dagen. Die was enorm in opkomst. Ik kan me een stuk herinneren van Aad Nuis, dat als kop had: “De Zuidamerikanen van nu zijn de nieuwe Russen”, implicerend dat de romans van deze schrijvers dezelfde reikwijdte hadden als de romans van Toergenjew, Tolstoj en Dostojevski, toch het summum van de romankunst. Ik ben ze toen ook gaan lezen. Nobelprijswinnaar Gabriel Garcia Marquez was mijn grote favoriet, zijn Honderd jaar eenzaamheid een boek dat mij compleet van mijn sokken blies. Maar ik las ook Mario Vargas Llosa uit Peru, de Mexicaan Carlos Fuentes, José Donoso uit Chili en de Argentijn Cortázar.

Deze schrijvers lees ik nu niet meer. Wie ik wel altijd ben blijven herlezen, is de schrijver die ik pas later ontdekte en die, als eerste Zuidamerikaanse schrijver die succes had in Europa en de Verenigde Staten, van beslissende invloed is geweest op het werk van zijn jongere collega’s uit Zuid Amerika: de Argentijn aan wie ik eerder al een drietal stukken wijdde, Jorge Luis Borges.

In het voorlaatste hoofdstuk van zijn Western Canon gaat Harold Bloom in op de Zuid Amerikaanse literatuur en hij noemt drie schrijvers als aartsvaders: (uiteraard) Borges, de Chileense dichter Pablo Neruda en de Cubaan Alejo Carpentier. De laatste is een interessante schrijver, maar sterk door Borges beïnvloed en Neruda heb ik als dichter altijd wat al te geëxalteerd gevonden.

Dus hou ik het bij Borges. Ik zou nog veel meer over hem kunnen schrijven, zou in willen gaan op zijn essays, zijn voordrachten, zijn poëzie. Maar ik vind dat ik me in mijn liefde voor hem moet beperken en ga daarom alleen nog in op het genre dat bij uitstek het genre van Borges is, dat hij heeft vernieuwd en waarmee hij beroemd is geworden: het korte verhaal.

Borges was een literair wonderkind; zijn vroege leerschool was de bibliotheek van zijn vader en die bevatte vooral Engelstalige literatuur, want vader was anglofiel. En omdat zijn moeder van Engelse afkomst was, werd Georgie volmaakt tweetalig opgevoed, met in zijn vroege fase zelfs een voorkeur voor het Engels boven het Spaans (hij las Don Quichote voor het eerst in de Engelse vertaling).
Zijn eerste literaire verrichting was een vertaling van Oscar Wilde’s Happy Prince in het Spaans. Hij was toen zeven!

En toch, ondanks die premature ontwikkeling van zijn talent: als Borges voor zijn 40e was overleden, hadden wij hier in het westen vermoedelijk nooit van hem gehoord. In Argentinië had hij voor die tijd een zekere reputatie als één van de beste dichters en literaire critici van het land, maar die roem was strikt lokaal en zou pas de landsgrenzen oversteken toen hij verhalen ging schrijven.

Zijn poëzie was geïnspireerd door Walt Whitman. Whitman belichaamde voor Borges de Literatuur; hij kon niet begrijpen dat er dichters waren die anders wilden schrijven dan de grote Amerikaanse dichter. Dat duurde een tijdje, totdat hij zich realiseerde dat er voor hem geen rol was weggelegd als de Spaans-Amerikaanse Whitman (een rol die eigenlijk ingevuld zou worden door Neruda. Hoewel ik Whitman een veel betere, en indedaad, dat moet ik Borges nageven, zeer aanstekelijke dichter vind).

Walt Whitman

Hij is toen overgestapt op wat ik een soort van gnostisch-kabbalistische, essayachtige parabels zou willen noemen, waarin hij metafysica en mystiek als fictionele elementen gebruikt: een volkomen uniek genre, waarin hij wellicht is beïnvloed door die Europese kabbalist, Franz Kafka.

De vergelijking tussen de verhalen van Kafka en die van de Argentijn zou, ik voel grote weerstand dat toe te geven, overigens wel in het nadeel van Borges uitvallen. Als je hem ergens om zou moeten bekritiseren, dan is het dat zijn beste werk variatie mist, dat zijn personages schaduwen zijn en zijn werkelijke onderwerp is: boeken en ideeën (en tegelijktijd is dat ook de reden waarom ik zo van hem hou). Kafka’s werk heeft meer body, komt rechtstreekser binnen. Borges is vaak té gecontroleerd, iedere zet van de plot is zorgvuldig gecalculeerd; daarbij is hij in zijn werk vaak ook enigszins ontwijkend. Waar het werkelijk om gaat, blijft als een mysterie in de lucht hangen.
Maar goed, de uitkomst van die vergelijking is beslist geen schande, want Kafka is absolute buitencategorie. En bovendien, als je Borges met regelmaat leest en herleest, is mijn ervaring, raak je toch, ondanks dat gecontroleerde en ontwijkende, enigszins verslaafd aan zijn werk. Die verhalen zijn meesterlijk, juist en vooral omdat ze je een bewustzijn geven van de kracht van literatuur, de literaire mogelijkheden van filosofie en theologie en verbintenissen tussen schrijvers door de eeuwen heen.

Franz Kafka

Harold Bloom zegt over zijn relatie tot Borges:

“I have never recovered from the initial wound I received when first reading Borges’ fictions some forty years ago, but it always seems to be the same wound. Borges would not regard this as his limitation, but Shakespeare wounds us a thousand different ways.”

Het beslissende kantelpunt voor Borges als schrijver kwam op kerstavond 1938 (hij was toen bijna 40). Hij rende een donkere trap op en knalde met zijn hoofd tegen een openstaand raam. Hij moest twee weken doorbrengen in het ziekenhuis als gevolg van dit ongeluk en tijdens zijn moeizame herstel werd hij beheerst door één grote angst: nooit meer te kunnen schrijven. Om de proef op de som te nemen besloot hij niet zijn toevlucht te nemen tot de genres die hij tot dan toe steeds had beoefend, het gedicht en het essay, want dan zou al te snel blijken, zo vreesde hij, dat hij niet meer zijn oude niveau kon halen. In plaats daarvan begon hij aan een verhaal, als dat niet lukte was het geen ramp: hij had het immers nog nooit gedaan.
Het resultaat was: Pierre Ménard, schrijver van Don Quichot, en het is één van zijn bekendste en meest geciteerde verhalen geworden. Het is ook één van zijn meest complexe en labyrinthijnse.

Het is het wonderbaarlijke verhaal van een auteur uit Nîmes, een symbolistisch dichter, die zichzelf de opdracht heeft gegeven om Cervantes’ Don Quichot te herschrijven. En dan niet een twintigste eeuwse versie ervan; dat, stelt Borges, zou al te eenvoudig zijn. En is al vaker gedaan, vanaf de pirateneditie van Don Quichot deel 2 door ene Anvallaneda uit 1614 (een jaar voordat Cervantes’ eigen tweede deel uit zou komen) tot een moderne versie van de Spanjaard Miguel de Unamuno (een grote favoriet van Borges, die ook in dit blog nog een keer aan de orde zal komen).
Nee, hij heeft zich ten doel gesteld de woorden van
Cervantes letterlijk één voor één over te schrijven. En toch, zo is de implicatie van het verhaal (en tegelijkertijd de essentie van literatuur zoals Borges dat ziet, daarom is dit verhaal zo buitengewoon kenmerkend voor zijn debuut als korte verhalenschrijver), is het een totaal ander werk geworden met een totaal andere betekenis. De context, de gedachten en gevoelens die Ménard met zich meebrengt bij het schrijven vanuit de 20e eeuw, zijn anders dan die van Cervantes in het 17e eeuwse Spanje. Waar Ménard op ambigue wijze archaïserend bezig is en hier en daar nogal geaffecteerd, hanteert Cervantes vrijmoedig het Spaans van zijn tijd; de filosofische implicaties van bepaalde passages zijn in de context van de 20e eeuw geheel andere dan ze in het Spanje van Cervantes’ tijd geweest moeten zijn. De conclusie is er één die voor elk klassiek literair werk geldt: daar zijn duizenden interpretaties van, iedereen die het leest maakt er zijn eigen boek van, er zijn dus oneindig veel Iliassen, Aeneïssen, Hamlets en Don Quichots...

De conclusie van het verhaal is dan ook een verbijsterend staaltje:
“Ménard heeft (misschien zonder het te willen) door middel van een nieuwe techniek de stagnerende, rudimentaire techniek van het lezen verrijkt: de techniek van het welbewuste anachronisme en de onjuiste toeschrijvingen. Die techniek, die oneindig toepasbaar is, wil ons de Odyssee doen doornemen als zou hij stammen van na de Aeneïs... Die techniek vervult de kalmste boeken van avontuur. Is het niet voldoende Louis-Ferdinand Céline of James Joyce de Imitatio Christie toe te schrijven om die zwakke spirituele adviezen nieuw leven in te blazen?”

Het is de fundering van een nieuw soort poetica, gebaseerd niet op het werkelijke schrijven, maar op het lezen van een tekst. En dat is allemaal érg Borges. Een werk wordt gecreëerd door hen die het lézen.

En toch heeft het ook iets triests.
Het gaat om het bewustzijn van wat Harold Bloom noemt: zijn eigen belatedness. Borges, vóór alles een lezer, is een auteur die ná al die grote voorafgaande komt, een voetnoot bij hun werk als het ware. Zijn grote liefde voor Dante, Whitman, Cervantes of Kafka blijkt alom, Homerus en Shakespeare zijn overal aanwezig; maar hij moet zich tegelijkertijd hebben gerealiseerd dat hij meer op Pirre Ménard leek dan op Cervantes.

Het favoriete Borgesverhaal van Harold Bloom was De Dood en het Kompas. En dat is inderdaad een grandioos verhaal. Zoals het meeste werk van Borges is het buitengewoon literair; er is altijd een relatie met andere, voorafgaande literatuur. Wat zijn biograaf Richard Ellmann zei over James Joyce, dat deze erg zijn best deed om zoveel literaire invloeden als maar mogelijk was te verwerken, geldt in dezelfde mate voor Borges. Op een delicate en intelligente wijze absorbeert hij de complete canonieke traditie (en niet alleen die van de literatuur, ook die van filosofie en religie). Dat is mede wat hem voor mij zo’n aantrekkelijke schrijver maakt.

De Dood en het Kompas is een detectiveverhaal, een door Borges geliefd genre dat hij hier combineert met elementen uit de judaïca en het getallenspel van de kabbala. Maar ook de wijze waarop de plot zich ontwikkelt en het mysterie tot een oplossing komt heeft een literair karakter: de detective leest de aanwijzingen die de bandiet verstrekt en komt tot een interpretatie daarvan. Borges werkt de ingenieuze plot op welhaast geometrische wijze uit.
Het verhaal werkt toe naar de voleinding van de vete tussen de detective Erik Lönnrot en de gangster Red Scharlach, de Dandy, in een mythisch, nachtmerrieachtig Buenos Aires. Ze zijn gezworen vijanden, zoiets als Sherlock Holmes en Moriarty, maar tevens antithetische dubbelgangers, zoals het voorkomen van de kleur rood in beider namen al doet vermoeden.

Er is sprake van drie moorden, op 3 december, 3 januari en 3 februari. De eerste moord gaat gepaard met een briefje: “De eerste letter van de Naam is uitgesproken.” Dit verwijst naar de Tetragrammaton, de geheime naam van God. Dit gegeven plus een andere aanwijzing die Lönnrot, een rationeel speurder á la Poe’s August Dupin, in een boek vindt dat in bezit was van het eerste slachtoffer, rabbijn Yarmolinsky, nl. dat ‘de dag van de joden begint vanaf zonsondergang’. Ofwel: de moorden zijn niet gepleegd op de 3e, maar na zonsondergang, dus de 4e van de maand en Tetragrammaton bestaan uit 4 letters. Uit een brief met een kaart die hij krijgt toegestuurd en die is ondertekend door ‘Baruch Spinoza’ en waarop de drie plaatsen delict een gelijkbenige driehoek blijken te vormen, concludeert hij dat er dus een vierde plek moet zijn die van de driehoek een volmaakte ruit maakt. Die plek blijkt de verlaten villa Triste le Roy te zijn, waar hij wordt opgewacht door Red Scharlach. De ontdekking dat het vierde slachtoffer de detective zelf is, is een bekende conventie van het genre. Dat Lönnrot dit al door had voordat hij naar de villa vertrok, maakt van deze handeling welhaast een verkapte zelfmoord. Wanneer hij de door hemzelf opgezette plot uitlegt, gebruikt Scharlach daarbij bekende Borgesiaanse symbolen als de spiegel, het kompas en... het labyrinth. En aan dit symbool wordt het laatste woord gegeven op een wijze die het slachtoffer Lönnrot toch nog doet triomferen. Als hij in de loop van Scharlachs pistool kijkt kritiseert hijn koeltjes het labyrinth van Scharlach dat teveel lijnen heeft en spreekt hij de hoop uit dat hij in een volgende incarnatie door zijn vijand gedood zal worden in een eleganter ontworpen labyrinth.

“In uw labyrinth zitten drie lijnen teveel”, zei hij tenslotte, “ik ken een Grieks labyrinth dat bestaat uit één enkele, rechte lijn... Scharlach, de volgende keer dat u me doodt...” “...Voor de volgende keer dat ik u dood, zeg ik u dat labyrinth toe dat bestaat uit één enkele, rechte lijn en dat onzichtbaar, onophoudelijk is.”
Hij deed enkele stappen naar achteren. Toen schoot hij, heel zorgvuldig.”

Het bijzondere gegeven van dit verhaal is natuurlijk de notie van de circulaire tijd die hier gegeven wordt: er zal een andere tijd zijn met weer een ontmoeting en weer een moord. Het is het concept van de Eeuwige Wederkeer (het enige idee van Nietzsche dat hem aansprak en dat hij gebruikt, aldus Jaap Goedegebuure ‘als oefenmateriaal voor een jongleur’) dat Borges al eerder exploreerde in essays en gedichten. Het maakt van de tegenvoeters Lönnrot en Scharlach personages uit een mythe, als een Kaïn en een Abel die elkaar steeds weer achtervolgen en naar het leven staan.

Wat zijn opvatting omtrent literatuur bereft, ging Borges steeds meer de opvatting aanhangen dat de literaire canon één groot continuüm is: zie bijvoorbeeld het essay waarin hij beweert dat een schrijver zijn eigen voorgangers creëert. Kafka bijvoorbeeld. Na Kafka te hebben gelezen, gaan we een bepaald gedicht van Robert Browning (uiteraard een veel vroegere auteur) lezen als een profetie van een Kafkaverhaal. Er valt een directe lijn te trekken. Op een bepaalde manier is er bij canonieke literatuur altijd sprake van plagiaat (in het hiergenoemde essay zelfs omgekeerd in de tijd).
Nog later gaat hij de opvatting huldigen (die we o.a. ook tegenkomen bij Shelley en Paul Valéry) dat de hele wereldliteratuur één groot gedicht, één groot verhaal is.
Een merkwaardig soort literair pantheïsme: alle schrijvers bij elkaar zijn tegelijkertijd iedereen en niemand in één groot levend labyrinth van literatuur. Homerus, Shakespeare en James Joyce, maar ook Borges zelf, worden zo één en dezelfde auteur, een soort van wereldgeest.

Zoals ook Erik Lönnrot en Red Scharlach samenvallen, en de twee Theologen uit het gelijknamige verhaal. (Het gaat bij Borges vaak over persoonlijke identiteit, of ook wel het ontbreken daarvan, het opgaan ervan in een groter geheel).

Hoofdpersonen uit het verhaal De Theologen zijn Aurelianus van Aquileia en Johannes van Pannonië (beide creaties van Borges) die rivalen zijn, maar eigenlijk naast elkaar staan omdat zij beiden dezelfde ketterijen bestrijden. De eigenlijke plot van dit verhaal is snel verteld en het gaat eigenlijk vooral om de laatste alinea, maar wat het zo duizelingwekkend maakt is de gigantische hoeveelheid aan ketterse standpunten en theologische argumenten die Borges opvoert. Het gaat de lezer duizelen, het is vrijwel onmogelijk om het allemaal in detail te volgen, maar het is indrukwekkend om te zien hoe goed Borges was ingevoerd in deze theologische materie. Zonder enigszins op die complexe materie in te gaan, krijg je onvoldoende een indruk van de reikwijdte van het verhaal. En dus:
De eerste sekte is die van de monotoi, die de leer van (opnieuw) de Eeuwige Wederkeer aanhangen: het geloof dat de geschiedenis een cirkel is en er niets is wat niet geweest is en niet zal zijn. De weerlegging van en Johannes van Pannonië op het concilie van Pergamon is voldoende om de aartsketter Euphorbos tot de brandstapel te veroordelen.
“Dit is gebeurd en zal opnieuw gebeuren”, zegt Euphorbos op het moment dat de vlammen worden aangestoken, “... Jullie steken een labyrinth van vuur aan. Als zich hier alle brandstapels die ik ben geweest zouden verenigen, zouden ze niet op de aarde passen en zouden de engelen met blindheid geslagen zijn. Dit heb ik vele malen gezegd.”

De tweede sekte is die van de histriones. Borges haalt de hermetische geschriften aan, waarin ‘staat geschreven dat wat beneden is, gelijkstaat aan wat boven is; in de Zohar [het heilige boek der kabbalisten] dat de lagere wereld een afspiegeling is van de hogere’. De histriones keren dit om: ze willen aantonen dat de aarde invloed heeft op de hemel. Uiteraard is dit een onacceptabele ketterij.

Op fraaie wijze beschijft Borges de onderlinge wedijver tussen de twee theologen. Aurelianus is de minder getalenteerde en (waarschijnlijk ook daarom) geobsedeerd door zijn tegenstrever:
“Ze vochten beiden in hetzelfde leger, begeerden dezelfde beloning, bestreden dezelfde vijand, maar Aurelianus schreef geen woord dat er niet schandelijk op uit was Johannes voorbij te streven.”

Aurelianus’ werkzijze is omslachtig, hij ploetert urenlang in zijn bibliotheek om de juiste argumenten te vinden. En dit is zo herkenbaar:
“Zoals iedere bezitter van een bibliotheek wist Aurelianus zich schuldig aan het feit dat hij deze niet in zijn geheel kende; de polemiek stelde hem in staat jegens vele boeken die hem zijn onachtzaamheid leken te verwijten, zijn verplichtingen na te komen.”

Het lijkt Johannes allemaal veel gemakkelijker af te gaan. “Zijn traktaat was helder, universeel”, wat door Aurelianus ervaren wordt ‘als een bijna fysieke vernedering’.

Tenslotte weet Aurelianus zijn gram te halen. Hij vindt in een tractaat van Johannes een formulering die exact samenvat wat het is dat hij in de leer der histriones wil bestrijden.
“Wat de aartsketters nu blaffen ter verwarring van het geloof, werd in onze eeuw eerder lichtvaardig dan zondig gezegd door een zeer geleerd man.”
Zo probeert Aurelianus de leer te formuleren zonder zijn tegenstrever bij name te noemen; hij is niet op zijn ondergang uit. Hij wordt echter gedwongen tot het noemen van de naam, Johannes wordt beschuldigd van histrionisme en tot de brandstapel veroordeeld. Jaren later sterft Aurelianus dezelfde dood: een blikseminslag zet het bos waar Aurelianus in een Iers klooster verblijft in lichten laaie en hij komt om in de vlammen.

En dan volgt de clou van het verhaal:
“Misschien zou je kunnen zeggen dat Aurelianus met God sprak en dat Deze zo weinig belang stelt in religieuze verschillen dat Hij hem aanzag voor Johannes van Patagonië. Dat zou echter een verwarring in het goddelijk brein insinueren. Het zou beter zijn te zeggen dat Aurelianus in het paradijs ontdekte dat hij en Johannes van Patagonië (de rechtzinnige en de ketter, de verfoeier en de verfoeide, de aanklager en het slachtoffer) één en dezelfde persoon waren.”

Zoals ook Erik Lönnrot en Red Scharlach één en dezelfde persoon waren.

De verhalen waarmee Borges beroemd is geworden staan, zoals de verhalen die hier al aan de orde kwamen, vooral in de bundels Ficciones (1944) en El Aleph (1949).
Het favoriete
Borgesverhaal van Kees Fens komt uit een latere, meer naturalistische bundel, Het verslag van Brodie uit 1970. De achtergrond is deze keer die van het Nieuwe Testament; het verhaal heet dan ook Het Evangelie volgens Marcus. De hoofdpersoon, Baltasar Espinosa, een student medicijnen, komt door omstandigheden vast te zitten op een ranch op het platteland, met de familie van de voorman, de ongeletterde Gutres. Hij tracht de tijd te doden met hen voor te lezen, maar het interesseert hen maar matig, totdat hij het Het Evangelie volgens Marcus voor gaat lezen. “De Gutres aten snel het geroosterde vlees en de sardientjes om het evangelie niet te laten wachten.”
Wat later spreekt de vader Espinosa aan met de vraag of Jezus zich had laten doden om alle mensen te redden. Espinosa, ‘die een vrijdenker was, maar zich genoodzaakt zag om te rechtvaardigen wat hij hen had voorgelezen’, antwoordt bevestigend. Of de mensen die hem vastgenageld hadden ook gered werden? “’Ja’, antwoordde Espinosa, wiens theologische kennis twijfelachtig was.”
Na het middageten vragen ze hem de laatste drie hoofdstukken nog eens voor te lezen. Dat zijn uiteraard de hoofdstukken van Christus’ passie en kruisiging.

Na de siësta speelt zich de volgende (slot-) scène af:
“Ze waren hem alledrie gevolgd. Op de stenen vloer geknield smeekten ze hem om zijn zegen. Toen vervloekten ze hem, spogen op hem en duwden hem naar het achterhuis... De schuur had geen dak meer; ze hadden de balken eraf gesloopt om het kruis te kunnen timmeren.”

Een ander vroeg verhaal, het tweede dat Borges schreef na Pierre Ménard, is Tlön Uqbar, Urbis Tertius. Het is even subliem als buitensporig en begint met een ontwapenende zin:
“Ik heb de ontdekking van Uqbar te danken aan een spiegel en een encyclopedie.”
Voeg een labyrinth toe aan de spiegel en de encyclopedie en je hebt een complete Borgeswereld. En dit verhaal is vooral een tekstueel labyrinth. De encyclopedie gaat in zijn geheel over een verzonnen wereld en het langzaam ontrafelen van het verhaal van die wereld, haar ontstaansgeschiedenis, is het labyrinth dat gelopen wordt.
En de conclusie ervan is, dat de werkelijke wereld uiteindelijk gaat wijken voor deze fantasiewereld:
“Vaststaat is dat zij ernaar hunkerde te wijken. Tien jaar geleden was iedere symmetrie met een schijn van orde – dialectisch materialisme, antisemitisme, nazisme – [dit is overduidelijk een verhaal dat tijdens de Tweede Wereldoorlog is geschreven] voldoende om de mensheid te verrukken. Waarom zich dan niet onderwerpen aan Tlön [Tlön is de planeet waar het land Uqbar deel van uitmaakt], dat minutieuze, uitgebreide bewijs van een geordende planeet? ... Tlön mag dan een labyrinth zijn, maar het is een labyrinth bedacht door mensen, een labyrinth dat is bestemd om te worden ontraadseld door mensen.” In tegenstelling tot onze eigen wereld die is ontworpen ‘overeenkomstig goddelijke wetten die wij nooit volledig zullen doorgronden’.

Dat is de aantrekkingskracht van Tlön, de aantrekkingskracht van het fictieve: een volledige, in zichzelf rustende, louter naar zichzelf verwijzende, literaire wereld.

Het verhaal begint als Borges en zijn vriend, de romancier Bioy Casares (Borges’ gewoonte om werkelijk bestaande personages in zijn verhalen te introduceren naast fictieve en zijn fantastische werkelijkheid te laten plaatsvinden op reële plekken, in werkelijk bestaande gebouwen, bibliotheken etc.) laat op de avond dineren in een door Borges gehuurd landhuis en zichzelf weerspiegeld zien in een spiegel, wat hen enigszins verontrust. Bioy herinnert zich dan ‘dat één van de aartsketters van Uqbar [wie dat was krijgen we nooit te horen, vermoedelijk was Borges zelf die aartsketter] had verklaard dat spiegels en geslachtsgemeenschap verfoeilijk zijn omdat ze het tal der mensen vermenigvuldigen’, een uitspraak die hij gelezen zou hebben in een ‘onzorgvuldige herdruk van de Encyclopedia Britannica uit 1902’. Het gemeubileerde huurhuis blijkt ook een editie van die encyclopedie te bevatten, echter zonder het lemma over Uqbar. De volgende dag brengt Bioy zijn eigen exemplaar mee en die blijkt vier extra pagina’s te bevatten: over Uqbar. Geografie en geschiedenis van het land zijn tamelijk vaag en refereren niet of nauwelijks aan bestaande plekken en gebeurtenissen; de literatuur is fantastisch en verwijst o.a. naar het denkbeeldige rijk Tlön.
In het tweede deel wordt Herbert Ashe geïntroduceerd, ingenieur bij de spoorwegen en woonachtig in een hotel dat door zowel Borges als zijn vader wordt gefrequenteerd (de figuur Ashe is volledig fictief). Na diens dood vindt Borges een boek dat Ashe achterliet in de bar van het hotel: A first Encyclopedia of Tlön. Vol. XI Hlaer to Jangr.
De volken van die planeet blijken te leven volgens de filosofie van de Ierse bisschop Berkeley: hun kijk op het leven is volledig idealistisch. Causaliteit bestaat niet (gebeurtenissen die zich na elkaar voltrekken en die wij zouden zien als oorzaak en gevolg, zien zij als ideeënassociaties), de notie dat voorwerpen voortbestaan in de tijd, ook als niemand ze waarneemt, wordt verworpen als de ergste ketterij. Imaginaire objecten worden realiteit, zo treden er verdubbelingen, verdrievoudigingen tot zelfs verschijningen in de twaalfde graad op van bepaalde voorwerpen. De enige tak van wetenschap is de psychologie; het idee van Spinoza, die aan de godheid de attributen gedachte en uitgebreidheid toekent, zien zij als volledig absurd: niets wat zich uitstrekt in de ruimte is reëel, dat is enkel de gedachte, de ideeën.

Nu even een zijpaadje. Dat idealisme is voor Borges een belangrijk standpunt. Ik zie hem behalve als literair auteur ook als een metafysicus en mysticus, met grote belangstelling voor auteurs zo verschillend als Swedenborg en Schopenhauer, maar ook voor de idealistische filosofie en de gnostiek, die nog veel verder gaat dan het idealisme en uitmondt in niet-bestaan.
Er is een vroeg essay dat ik alleen in de Engelse vertaling ken; de Nederlandse titel zou luiden: Rechtvaardiging van Basilides. Basilides van Alexandrië was een gnostische ketter uit de 2e eeuw; Borges’ essay eindigt met een verdediging van de gnostiek:
“Gedurende de eerste eeuwen van onze jaartelling disputeerden de gnostici met de christenen. De gnostici werden verslagen en vernietigd, maar we kunnen hun mogelijke overwinning voorstellen. Als Alexandrië had getriomfeerd in plaats van Rome, dan zouden wat we nu beoordelen als verwarde, extravagante verhalen beschouwd worden als majestueus, coherent en volstrekt normaal.” En vervolgens haalt hij Novalis aan: “Het leven [hij bedoelt het leven in een fysiek lichaam] is een ziekte van de geest”. En Rimbaud: “Het werkelijke leven is afwezig, wij zijn niet van deze wereld”. Gnostieke doctrines die op wijde schaal zouden worden aangehangen, had de gnostiek getriomfeerd.
Om te besluiten: “Op welk groter geschenk kunnen we hopen dan onbetekenend te worden? Welke glorie groter voor God dan van deze wereld te worden vrijgesproken?”
Elders wijst hij de volgende uitspraak aan Schopenhauer (de gepassioneerde, lucide Schopenhauer heet hij in Tlön Uqbar, Urbis Tertius): ‘dat wij fragmenten van een God zijn die, aan het begin van de tijd, zichzelf heeft vernietigd in zijn ultieme wens om niet te bestaan’.
Een dode, of in elk geval afwezige God, ergens ver weg, die zich uit zijn valse schepping heeft teruggetrokken...
 
Terug naar Tlön Uqbar, Urbis Tertius. De tekst is uit 1940. In een PS uit 1947 (dat bijdraagt aan de onwerkelijkheid van het geheel, want deze complete tekst, dus inclusief het PS, verschijnt voor het eerst in het tijdschrift Sur in 1940) legt Borges dan uit dat Tlön begonnen is als een goedaardige samenzwering van hermetici en kabbalisten die in de 19e eeuw haar definitieve vorm kreeg toen een Amerikaanse miljonair uit Texas besloot de lat hoger te leggen en van een imaginair land een complete planeet te maken.

Tot hier toe is duidelijk wat er is gebeurd. Borges is begonnen, binnen de tekst van zijn verhaal, met het zoeken naar een andere tekst, nl. die over Tlön. Als die tekst gevonden is (de encyclopedie) wordt zij beschreven, geanalyseerd, en ten slotte, in de PS, ontmaskerd als een samenzwering.

Maar dan gebeurt er iets onverwachts: Tlön zelf begint zich te manifesteren; er verschijnen objecten van Tlön afkomstig, als een onverwachte werkelijkheid binnen Borges’ fictieve tekst: een kompas met daarop letters van het alfabet van Tlön (zou op zich nog deel uit kunnen maken van de samenzwering), een kleine metalen kegel van een ongekend zwaar metaal (en dat is onverklaarbaar, want het is een metaal dat op aarde niet voorkomt).

De verteller realiseert zich nu dat Tlön de boel gaat overnemen:
“Het contact en de ervaring met Tlön hebben deze wereld ontwricht... Als onze berekeningen kloppen, zal over honderd jaar iemand de Tweede Encyclopedie van Tlön ontdekken. Dan zullen het Engels en het Frans, ja zelfs het Spaans van de wereld verdwijnen. De wereld zal Tlön zijn. Ik doe of mijn neus bloedt, ik blijf mijn kalme dagen vullen met het herzien van een onzekere Quevediaanse vertaling van Browne’s Urn Burial.”

De weg door het labyrinth is nu helemaal afgelegd: wat begon met het zoeken naar een artikel in een encyclopedie eindigt met de lugubere ontdekking dat die encyclopedie de wereld, onze wereld, aan het overnemen is. Het antwoord van de verteller, niet erg onder de indruk, is zich terug te trekken in een hoekje van die wereld, werkend aan de vertaling van een boek, geschreven door een barokke Engelse auteur, over funeraire inscripties. En dat antwoord is misschien wel het enig zinvolle als je Jorge Luis Borges heet.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Shakespeare's King Lear, deel II

Lear, in diepe slaap, wordt op een draagbaar naar Dover gebracht (waar Cordelia met de Franse troepen inmiddels geland is, gewaarschuwd dat ...