dinsdag 28 februari 2023

Martin Chuzzlewit, Charles Dickens: deel I

Dickens vond Martin Chuzzlewit, zijn zesde roman, het beste wat hij tot dan toe geschreven had. Eerder heb ik zijn debuut, The Pickwick Papers, gekarakteriseerd als een losse verzameling scènes en avonturen, niet een roman die één geheel vormt, met als meest voor de hand liggende reden voor dit euvel: de wijze van publicatie, namelijk als feuilleton in een krant, in losse afleveringen.

Naar eigen zeggen heeft hij deze problemen nu weten te vermijden: “I have endeavoured to resist the temptation of the current Monthly Number and to keep a steadier eye upon the general purpose and design.”
En dat ontwerp (design) was: te laten zien ‘in various aspects, the commonest of all vices.’ Egoïsme is de ondeugd (vice) die in zijn vele verschijningsvormen centraal staat in deze roman. “Self, self, self”, verzucht één van de hoofdpersonen al op één van de eerste bladzijden, “at every turn nothing but self!”
 

En inderdaad is de hoofdpersoon van deze roman, het titelpersonage Martin Chuzzlewit, zeker in het eerste deel, in sterke mate op zichzelf gericht, wat hem tot niet zo’n sympathieke figuur maakt. Hij steekt daarbij schril af tegen de weinige personages die wél altruïsitisch zijn, zoals zijn huisgenoot Tom Pinch (die hij als een simpele ziel beschouwt en op wie hij neerkijkt) en zijn medereiziger Mark Tapley. Met deze laatste emigreert hij, nadat hij in conflict met zijn grootvader (die ook Martin Chuzzlewit heet) is gekomen, naar Amerika en hij ergert zich eraan dat Tapley tijdens de overtocht voordurend hulp biedt aan de arme sloebers die zich beneden in het ruim ophouden. 

Mark Tapley is de absolute tegenpool van Chuzzlewit: mijn favoriete personage in de roman. Hij blijft altijd optimistisch en tracht overal het beste van te maken; zijn doel in het leven (weer zo’n kenmerkende trek waarmee Dickens veel van zijn personages weet te karakteriseren) is zoveel mogelijk tegenslag aan te trekken en te lijden omdat het dan des te bewonderenswaardiger is om overeind te blijven en opgewekt te zijn. Hij is dan ook volkomen in zijn element op de plek waar ze terechtkomen: een waardeloos moerasachtig stuk land (‘Eden’ is de weinig toepasselijke naam) dat ze gekocht hebben van de zwendelaar Zephaniah (de naam van één van de oudtestamentische profeten) Scadder. Waar Chuzzlewit op de plek van bestemming aangekomen helemaal in zak en as is bij het zien van zijn waardeloze eigendom en zich te buiten gaat aan zelfmedelijden, gaat Tapley onmiddellijk aan de slag om een huis te bouwen en hulp te zoeken bij andere settlers. 

De beschrijving bij aankomst op deze sombere, mistroostige plek, de wildernis in het achterland van de civilisatie die ons in New York getoond was en die daar volop geprezen werd, is een klein meesterwerkje:
“A flat morass, bestrewn with fallen timber, a marsh on which the good growth of the earth seemed to have been wrecked and cast away, that from its discomposing ashes vile and ugly things might rise; where the very trees took the aspect of huge weeds, begotten from the slime from which they sprang, by the hot sun that burnt them up: where fatal maladies, seeking whom they might infect, came forth at night, in misty shapes, and creeping out upon the waters, haunted the like spectres until day; when even the blessed sun, shining down on festering of corruption and disease became a horror. This was the realm of Hope through which they moved... The waters of the Deluge might have left it but a week before: so choked with slime and matted growth was the hideous swamp which bore that name.”
 

Dit is zo ongelofelijk suggestief; hier wordt een plek opgeroepen van rotting en verval, waar besmettelijke ziekten opstijgen uit de grond om de gezondheid van de avonturiers die het hebben gewaagd zich hier te settelen, te ondermijnen; ziekten die zelf een antropomorf karakter krijgen, als spookachtige wezens die hun prooi zoeken.

Martin wordt dan ook zo ziek dat hij bijna sterft; het is alleen aan Marks trouwe zorgen te danken dat hij het overleeft. Maar de ziekte brengt hem wel tot inzicht: ze bevrijdt hem van zijn verlammende egoïsme. 

“In the hideous solitude of that most hideous place, with Hope so far removed, Ambition quenched and Death beside him rattling at the very door, reflection came and so he felt and knew the failing of his life and saw distinctly what an ugly spot it was.” 

Maar deze omslag wordt nooit werkelijk op de proef gesteld: eenmaal terug in Engeland trouwt hij met zijn grote liefde Mary Graham (het eerdere veto van zijn grootvader op deze verbintenis was één van zijn voornaamste redenen om te emigreren) en erft hij het fortuin van de oude Martin: dingen die hem eigenlijk in de schoot geworpen worden. In tegenstelling tot de twee schurken van het verhaal, Pecksniff en Jonas Chuzzlewit, die beiden zeer vinding – en initiatiefrijk zijn, zet Martin Chuzzlewit vrijwel nooit zelf iets in gang. Hij is een apatische figuur, de dingen overkomen hem. Daarmee is hij één van de minder interessante hoofdpersonen van Dickens. Deze roman moet het niet van zijn hoofdrolspeler hebben en hangt daardoor toch wat scheef in zijn constructie, in weerwil van de overtuiging van Dickens zelf, dat hij een hechte plot in elkaar getimmerd had. De roman vormt een nogal amorf geheel. Waar het centrum van de vertelling wat inzakt, moet het verhaal het vooral hebben van de bewegingen op de flanken, waar zich subplots ontvouwen, met Pecksniff en Jonas Chuzzlewit als aanjagers. Beiden zijn virtuozen als het gaat om het bevredigen van hun egoïsme, waarbij overigens Jonas niet schroomt zijn misdadige karakter openlijk te laten zien, terwijl Pecksniff een hypocriet is, iemand die op kundige, want verborgen wijze zichzelf weet te verrijken en altijd alleen maar zijn eigen belangen behartigt door anderen te manipuleren, maar voor de buitenwereld geldt als een autoriteit op het gebied van moraal. Hij toont daarbij een ongekende inventiviteit en is met niet aflatende ijver voortdurend de regisseur van zijn eigen plot. Hij domineert iedere scène waarin hij voorkomt. 

Centraal in die plot staan zijn pogingen om zich meester te maken van het fortuin van Martin Chuzzlewit senior (die familie is van hem); daartoe speelt hij de kleinzoon en de grootvader tegen elkaar uit en weet inderdaad totale controle te krijgen over de oude man. Daar lijkt het tenminste op; aan het einde van de roman wordt Pecksniff in het bijzijn van alle hoofdrolspelers totaal ontmaskerd door Chuzzlewit sr., die dus helemaal niet zo seniel is als hij leek. G.K. Chesterton noemt dit in zijn boek over Dickens een fout: Pecksniff is een lachwekkende figuur en dat is eigenlijk voor iedereen duidelijk (zelfs de goedgelovige Tom Pinch doorziet uiteindelijk het ware karakter van de man bij wie hij lange tijd in huis woonde). Waarom zoveel moeite gedaan om een man te ontmaskeren wiens masker al die tijd al volkomen transparant was?
En inderdaad is dit een zwakke scène (zoals eigenlijk de hele afwikkeling van de plot aan het einde van de roman zwak is; het verhaal zakt helemaal in elkaar na de dood van Jonas Chuzzlewit, waarover zo meteen meer), als de finale van een stuk van een inferieur toneelgezelschap, waarbij alle acteurs nog een keer naar voren moeten worden gehaald.
Maar het moet gezegd: zelfs als hij de volle laag krijgt van Chuzzlewit sr. blijft Pecksniff zijn welbespraakte zelf.

De eerste scène waarin we hem in zijn volle glorie zien, is bij het familieberaad van de Chuzzlewit familie. Geen van de familieleden komt daar echt uit de verf omdat het Pecksniff is die volkomen boven hen uittorent en het beraad geheel naar zijn hand zet.
Als één van hen, de oude Anthony Chuzzlewit (vader van Jonas) het waagt hem een hypocriet te noemen, is zijn antwoord waardig en superb:
“Charity my dear [zijn oudste dochter], when I take my chamber candlestick tonight, remind me to be more than usually particular in praying for Mr. Anthony Chuzzlewit who has done me an injustice.”
 

Ik kan niet precies uitleggen waarom ik een zinnetje als het hiervolgende, dat Pecksniff helemaal karakteriseert in zijn doen en laten en zijn wijze van spreken (oreren is het eigenlijk meer), zo geweldig vind:
“Why, the truth is, my dear, that I am at a loss for a word [Pecksniff is dat eigenlijk nooit, het is een retorische truc]. The name of those fabulous animals (pagan, I regret to say), who used to sing in the water, has quite escaped me.”
Uiteraard worden hier de sirenen bedoeld, maar het is vooral dat ‘pagan, I regret to say’ dat het zo geweldig maakt.
 

Behalve retorisch vaardig (met tal van religieuze verwijzingen, die uit de mond van een hypocriet als hij bepaald een dubbelzinnig karakter krijgen) is hij ook niet zelden pathetisch:
“You find me in my garden dress ... Primitive, my dear Sir; for, if I am not mistaken, Adam was the first of all our calling [de eerste tuinman]. My Eve, I grieve to say, is no more, Sir, but I do a little bit of Adam still.”
 

Het is vooral als ik dit soort passages lees, dat ik denk: wat is die Dickens toch een fantastische schrijver! 

Pecksniff is een groot prater die zich vooral uit in lange monologen waarin de woorden vooral gekozen worden met het oog op het effect dat ze creëren. Wanneer hij zijn jongste dochter ‘a playful warbler’ (zangeres) noemt, voegt Dickens daar fijntjes aan toe:
“It may be observed in connexion with his calling his daughter ‘a warbler’, that she was not at all vocal, but that Mr. Pecksniff was in the frequent habit of using any word that occurred to him as having a good sound and rounding a sentence well, without much care for its meaning... “
 

Het egoïsme van Jonas Chuzzlewit kent een meer sinister karakter. Als we hem voor het eerst zien is dat in de rol van de zoon die nu wel eens het familiefortuin wil opstrijken en vindt dat zijn 80-jarige vader al veel te lang geleefd heeft. Wat hem er niet van weerhoudt, wanneer deze eindelijk overlijdt, perfect de rol van de rouwende zoon te spelen. Hij trouwt de jongste dochter van Pecksniff, enkel om haar op wrede wijze te kunnen overheersen en pleegt uiteindelijk een moord op zijn zakenpartner Montague Tigg: bewust omhelst hij het Kwaad op een wijze die aan Macbeth doet denken, om tenslotte ten onder te gaan (hij pleegt zelfmoord) aan de, voor hemzelf waarschijnlijk ook onverwachte, gevoelens van angst en wanhoop die de daad bij hem teweeg brengen (een andere overeenkomst met Macbeth). 

Montague Tigg is de tegenpool van Jonas. Waar deze laatste geen eigen plek kan vinden in de samenleving en zich daarom hetzij met een agressieve houding afreageert, hetzij zich terugtrekt en overgeeft aan zijn depressie, is Montague een man van de wereld. Waar Jonas die veracht, voelt hij zich erin thuis: bedenkt allerlei exhibitionistische rollen voor zichzelf, waarin hij als een kameleon van uiterlijk kan veranderen, zodanig zelfs, dat mensen die vroeger met hem te maken hadden, hem later niet meer herkennen (hij verandert zijn naam van Montague Tigg in Tigg Montague). Zijn persoonlijkheid is er één van vermommingen en acteren, van uiterlijke verschijning:
“His clothes, symmetrically made, were of the newest fashion and costliest kind... The brass was burnished, laquered, newly stamped; yet it was the true Tigg metal notwithstanding.”
 

Hij zet de zaken naar zijn hand met dubieuze zakendeals: de Anglo-Bengalee Life Insurance Company, een onderneming geheel en al zonder kapitaal die echter wel zijn cliënten grote sommen geld weet af te troggelen. Het is het eerste frauduleuze instituut in een Dickens roman en het zal in de volgende romans gevolgd worden door soortgelijke bedrijven en instituties: de firma Dombey and Son uit de gelijknamige roman, de Chancery Court in Bleak House en de Circumlocution Office in Little Dorrit; instellingen die de verrotte samenleving, die het mikpunt is van Dickens’ sociale kritiek, symboliseren. 

Montague Tigg is een onverantwoordelijke bluffer die uiteindelijk in zijn eigen val loopt; zijn ondergang is dat hij Jonas Chuzzlewit niet goed weet in te schatten. Hij denkt dat hij hem om zijn vinger windt, hij krijgt hem zover dat hij investeert in zijn Life Insurance Company en chanteert hem met de wetenschap dat hij zijn vader heeft vergiftigd (wat uiteindelijk toch niet zo blijkt te zijn), maar wat hij niet goed door heeft, is hoe agressief en gewelddadig Jonas in wezen is. 

Lang voordat de moord gepleegd wordt, is het al duidelijk dat de relatie tussen die twee er één is tussen een moordenaar en zijn slachtoffer. Talrijke details wijzen vooruit naar wat er komen gaat (tijdens een onweersrit in een koets lijkt Montague even in de oplichtende bliksem te zien dat Jonas zijn wijnfles omhoog houdt om hem op het hoofd te slaan; Jonas’ informeren bij dr. Jobling of je met een scalpel iemand de keel kan doorsnijden; Montagues droom waarin hij een deur tracht te barricaderen waarachter een naamloze gruwel huist; het contract dat Jonas tekent in rode inkt, wat hem aan bloed doet denken). Fantastisch en bloedstollend zoals Dickens dit opbouwt! 

Moord was een gegeven dat Dickens buitengewoon fascineerde. Eén van de favoriete scènes bij de veelvuldige voordrachten die hij gaf uit eigen werk was de moord op Nancy door Bill Sykes in Oliver Twist. Als hij aan deze passage toekwam, raakte hij altijd opgewonden en zijn polsslag ging omhoog; er is zelfs wel gesuggereerd dat het veelvuldig voordragen hiervan heeft bijgedragen aan zijn voortijdige dood op 58-jarige leeftijd.
Of dat zo is weet ik niet; feit is wel dat de grote hoeveelheid publieke optredens (met name tijdens zijn Amerikaanse tournees) zijn gezondheid aanzienlijk verslechterd hebben. Maar hij moet verslaafd zijn geraakt aan de extatische menigten die hem toejuichten bij zijn voorlezingen; het is niet overdreven te stellen dat deze aan het eind van zijn leven voor hem belangrijker waren geworden dan het schrijven van romans.
 

Hoe dan ook, deze subplot is eigenlijk een verhaal, net als de Amerika passages, dat op zichzelf kan staan; er bestaat eigenlijk geen connectie tussen Martins avonturen en deze moordgeschiedenis.
Ook de nasleep is fascinerend: als Jonas de moord gepleegd heeft wordt hij geplaagd door een oververhitte verbeelding die hem de moord keer op keer doet herbeleven: “His hideous secret was shut up in the room and all its terrors were there; to his thinking it was not in the wood at all.” [Het was in een bos dat Jonas Montague Tigg heeft doodgeslagen, maar hij beleeft de moord telkens weer in die ene kamer die hij angstvallig gesloten houdt]. Het is als de geest van Banquo die uit het graf is herrezen en Macbeth voortdurend achtervolgt. Deze passages hebben een Dostojevski-achtige intensiteit, met eenzelfde inzicht in de psychologie van de misdadiger als de Russische schrijver had.
 

Merkwaardig genoeg geeft deze beleving aan Jonas een nieuw soort waardigheid. Niet dat hij een deugdzaam mens wordt nu hij steeds weer opnieuw beleeft wat hij gedaan heeft en berouwvol is hij ook niet, daartoe is hij niet in staat, maar het geeft hem een vorm van innerlijkheid die we bij de anderen niet terugvinden en hij maakt zeker, voordat hij zichzelf vergiftigt, een metamorfose door.

 




zaterdag 21 januari 2023

Shakespeare As you like it, deel II

De beroemdste speech in As you like it is ongetwijfeld Jaques’ ‘Seven ages of man’ speech. Beginnend bij ‘the infant, mewling and puking in his nurses’ arms’ en ‘the whining 
Rosalind

schoolboy, creeping like a snail, unwillingly to school’. Jaques is geen kinderliefhebber: kotsende peuters en zeurende kinderen zijn duidelijk niet zijn cup of tea. Beter komen de ‘lover, sighing like a furnace’ en de ‘soldier, quick in quarrel, seeking the bubble reputation, even in the cannon’s mouth’ er af; de laatste zinswending zou zeker Falstaff hebben doen glimlachen. Dan ‘the justice, in fair round belly with good capon lined’, de ronde buik getuigend van zijn voorliefde voor kapoentjes; ‘the sixth age... with spectacles on nose, his youthful hose a world too wide for his shrunk shank (het klimmen der jaren doet die dikke buik weer ineenschrompelen). Tenslotte komt deze ‘strange and eventful history’ tot een einde; Shakespeare, die 35 was toen hij dit schreef, zag al voor zich wat ons aller lot is: kindsheid, een terugkeer tot het babystadium, ‘childishness and mere oblivion, sans teeth, sans eyes, sans taste, sans everything.’

Het is een mooie zet van Shakespeare dat hij, nadat Jaques zijn ‘last scene of all’ gedeclameerd heeft, die van de ouderdom, Adam als levend voorbeeld (‘sans teeth’) ten tonele voert, de trouwe knecht die alles heeft opgegeven om zijn meester te volgen en dus absoluut niet ‘sans everything’ is.

Is er dan misschien enige wijsheid te vinden bij Touchstone, de hofnar die is meegegaan toen Rosalind en Celia uit het paleis van Celia’s vader vluchtten en Rosalinds vader in the Forest of Arden gingen zoeken? Hij is grappiger dan Jaques, maar ook groffer, zelfs ranzig bij tijd en wijle en zijn humor gaat altijd ten koste van een ander. En: Touchstone is een snob. Zie bijvoorbeeld zijn conversatie met de herder Corin:

T.: Wast ever in court, shepherd?
C.: No, truly
T.: Then thou art damned
C.: Nay, I hope
T.: Truly, thou art damned, like an ill-roasted egg all on one side
C.: For not being in court? Your reason
T.: Why, if thou never wast in court, thou never sawest good manners. If thou never sawest good manners, then thy manners must be wicked; and wickedness is sin; and sin is damnation. Thou art in a parlous state, shepherd

Maar Corin blijft fier overeind:

Not a whit, Touchstone, those that are good manners at court, are as ridiculous in the country as the behaviour of the country is most mockable at the court

En hij onderschrijft dat met zijn stelling dat de hofgewoonte om elkaar de hand te kussen onder herders op het platteland niet erg hygiënisch zou zijn.

Uiteindelijk ziet Corin in dat het zinloos is om te blijven redeneren met deze dwaze schertsfiguur:

You have too courtly a wit for me, I’ll rest
T.: Wilt thou rest damned? God help thee shallow man

Shallow man? Als er iemand oppervlakkig is, dan is dat eerder Touchstone dan Corin: Shakespeare laat hem, Corin, zijn leven in één zin samenvatten in een mooie mix van bescheidenheid en trots:

Sir, I am a true labourer ; I earn that I eat, get that I wear, owe no man hate, envy no man’s happiness, glad of other men’s good, content with my harm; and the greatest of my prides is to see my ewes graze and my lambs suck.

Waar Duke Senior en zijn gevolg het hofleven in al zijn gemanieerdheid simpelweg verplaatst hebben naar het bos en zich verbeelden dat ze nu het ware, natuurlijk leven leiden, in werkelijkheid één en al kunstmatigheid, vertegenwoordigt Corin het ware pastorale leven van hard werken, eenvoud en content zijn met het weinige dat er is.

Het enige antwoord dat Touchstone kan verzinnen, is dat Corin dan wel een ‘bawd’ (pooier, koppelaar) moet zijn, omdat hij de kost verdient met het vermenigvuldigen en laten copuleren van zijn kudde...

Touchstone is ‘wit’ zonder liefde; bij Rosalind zijn ‘wit’ en liefde bij uitstek met elkaar verenigd. Touchstone is de antithese Feste uitTwelfth Night, Shakespeare’s meest wijze en humane clown.

Wat voor persoon Touchstone eigenlijk is, wordt des te duidelijker in zijn behandeling van Audrey, een ‘country wench’ (deerne) op wie hij een oogje heeft, uiteraard alleen maar met oneerbare bedoelingen. Audrey is een simpel herderinnetje, niet mooi of aantrekkelijk, zo ongeletterd dat ze in de war raakt van ieder woord langer dan twee lettergrepen; uiteraard zijn de literaire verwijzingen en citaten die Touchstone in het rond strooit, aan haar niet besteed. Maar de attenties van Touchstone roepen in haar de wens wakker om waarachtig en puur over te komen. Zie hoe Touchstone met die opgeroepen emoties omgaat:

T.: Truly, I would the gods had made thee poetical
A.: I do not know what ‘poetical’ is. Is it honest in deed and word? Is it a true thing?
T.: No truly, because the truest poetry is the most feigning; and lovers are given to poetry...

(Dat ware poëzie veinzen is en alle literatuur bedrog, zou je een artistiek credo van Shakespeare zelf kunnen noemen.)

A.: Do you wish then that the gods had made me poetical?
T.: I do, truly; for thou swearest to me thou art honest; now, if thou wert a poet, I might have some hope thou didst feign
A.: Would you not have me honest?
T.: No truly... honesty coupled to beauty is to have honey a sauce to sugar
A.: Well, I am not fair, therefore I pray the gods make me honest
T.: Truly, and to cast away honesty upon a fair slut were to put good meat into an unclean dish.
A.: I am no slut, though I thank the gods they made me foul
T.: Well, praised be gods for thy foulness! Sluttishness may come hereafter

Ik zal hier nu niet citeren uit zijn uiteenzettingen met Rosalind, maar het is duidelijk dat ook hij geen partij voor haar is. Wij kennen de uitdrukking ‘rot als een mispel’ (medlar in het Engels). Het is ook haar oordeel over Touchstone: “You’ll be rotten ere you are half ripe; that’s the right virtue of the medlar.”

Desondanks accepteren we zijn gemene gedrag t.o.v. de herders en zijn dito behandeling van een al te willige Audrey. Ik zou Touchstone als metgezel altijd preferen boven Jaques. Touchstone is een parodist, Jaques een verstokte cynicus. Maar uiteindelijk houdt de parodist wel van hetgene waar hij de draak mee steekt, zijn schertsen verraadt een diepe belangstelling voor het geparodieerde. Jaques houdt afstand van alles, hij heeft de menselijke conditie de rug toegekeerd. Het gezicht dat hij de wereld toont is dat van een ingestudeerde melancholie: “I can suck melancholy out of a song [en uit alles, eigenlijk] as a weasel sucks eggs.”

Terwijl Touchstone in zijn clowning voortdurend getuigt van zin in het leven; hij is enthousiast, in voor alles, hij improviseert en past zich aan en op zijn manier geniet hij.
Jaques allang niet meer. Wanneer aan het einde van het stuk de huwelijkshymne geklonken heeft en de paartjes aan elkaar gekoppeld zijn (Rosalind – Orlando, Celia – Oliver, Audrey – Touchstone en Phebe – Silvius) blijft Jaques alleen achter (een beetje zoals Antonio in the Merchant of Venice); hij laat de feestvreugde voor wat zij is: “So, to your pleasures, I am for others than for dancing measures.”
De tyrannieke Duke Frederick en de wrede Oliver kunnen worden bekeerd; zo niet Jaques. Hij blijft zichzelf en is tevreden met zijn situatie. En hij wordt uiteindelijk door zijn stijl en zijn taal gered: die maken van hem een memorabel personage. Maar een eigenheimer, uiteindelijk ongeschikt als gezelschap.

As you like it is toch vooral het stuk van Rosalind en het verhaal van Orlando’s pogingen deze geweldige vrouw voor zich te winnen en de opvoeding van Orlando in leven en liefde die zij en passant ter hand neemt.

Zij gaat als ‘Ganymede’, als jongenman verkleed, het bos in omdat ze denkt zo veiliger te zijn. Ze moet nu een man spelen, maar gelukkig gaat dat nooit ten koste van haar dominante vrouwelijke natuur. “Do you not know I am a woman”, zegt ze tegen Celia, “when I think, I must speak.” Als ze de aan haar gewijde verzen ontdekt die Orlando in het bos op de bomen heeft achtergelaten, en dat hij haar dus op haar tocht gevolgd moet zijn, verschiet ze helemaal van kleur en ze roept: “Alas the day! What shall I do with my doublet and hose?” En als ze hoort dat hij gewond is, valt ze flauw en dus geheel en al uit haar rol.

Tsja, dat is wel een probleem. Verliefd op een man, maar ook gedwongen een man te spelen (dit dilemma zal zich herhalen in het volgende te behandelen Shakespearestuk, Twelfth Night). Het geeft Shakespeare ongekende mogelijkheden het liefdesspel tussen de twee dramatisch uit te werken.

Rosalind weet uiteraard wie Orlando is, maar omgekeerd heeft hij geen idee, hij denkt een jongeman tegenover zich te hebben. Rosalind laat Orlando over zijn verliefdheid vertellen en geeft hem dan wat lessen in de liefde door een spel te spelen: zijn geliefde Rosalind speelt de jongenman Ganymede, die Orlando’s geliefde Rosalind speelt. Rosalind speelt een rol en Orlando weet niet wie hij voor zich heeft: het geeft beiden de gelegenheid, de één willens en wetens, de ander niets vermoedend, hun liefde in het rijk van de verbeelding te repeteren, in een ideale vorm, voordat ze afdaalt in de prozaïsche praktijk van het dagelijks leven. Het staat hen beiden toe dan weer zo openhartig te zijn als maar mogelijk is, dan weer zo naïef en onschuldig als kinderen of engelen.

Het wordt nergens compleet duidelijk, maar ik heb het vermoeden dat Orlando ergens gedurende het spel door krijgt hoe de vork in de steel zit en wie hij in werkelijkheid tegenover zich heeft, alleen blijft hij het spel – volgens mij – meespelen. In hun dialogen wordt voortdurend gespeeld met Ganymede’s identiteit als Rosalind en soms op zodanige wijze dat je denkt ‘hij móet het weten.’

R.: Am I not your Rosalind?
O.: I takes some joy to say you are, because I would be talking to her.
R.: Well, in her person, I say I will not have you
O.: Then in mine own person, I die

Het is de opmaat tot Rosalinds allermooiste regel, hierboven al eens geciteerd: “Men have died from time to time and worms have eaten them, but not for love.”

In deze dialoog beweegt het hofmaken tussen de twee zich van het ene prachtige moment naar het andere en het is vooral Rosalind die haar authentieke liefde voor Orlando weet te koppelen aan een aanstekelijke gevatheid en scherpte. Als Orlando nog niet verliefd was, zou het het nu wél worden.

R.: Now, tell me how long you would have her, after you have possessed her?
O.: Forever, and a day
R.: Say the day, without the ever. No, no Orlando, men are April when they woo, December when they wed. Maids are May when they are maids, but the sky changes when they are wives...
... O.: But will my Rosalind do so?
R.: By my life, she will do as I do [natuurlijk zal ze dat, want Ganymede ís Rosalind]
O.: O, but she is wise
R.: Or else she would not have the wit to do this. The wiser, the waywarder. Make the doors upon a woman’s wit and it will out at the casement; shut that and it will out at the keyhole, stop that, ‘twill fly with the smoke out of the chimney

Het laatste is een prachtige beschrijving van Rosalinds kwikzilverachtige intelligentie en de reden dat de mannen om haar heen totaal geen vat op haar krijgen.
Rosalind en Orlando krijgen van Shakespeare verscheidene dialogen; bovenstaande is de allermooiste. Even later eindigt hun spel met:

R.: Why then, tomorrow I cannot serve your turn for Rosalind?
O.: I can live no longer by thinking

En hij bedoelt hier: ik moet stoppen met acteren, ik wil meer dan louter de verbeelding van Rosalind. Waarmee hij aangeeft klaar te zijn om af te studeren aan Rosalinds School of Life. En inderdaad doet Ganymede / Rosalind een belofte: zij zal ervoor zorgen (door toverkunsten, zegt ze) dat zijn geliefde morgen voor hem staat.

En op die dag worden vier huwelijken gesloten.

Touchstone and Audrey


dinsdag 17 januari 2023

Shakespeare As you like it, deel I

 

Opmerkelijk hoe bepaalde beelden je altijd bij blijven. Ik heb ooit, toen ik in Engeland studeerde, een opvoering van de Shakespeare komedie As you like it bijgewoond. Het gezelschap was the Rose Theatre (genoemd naar één van de bestaande theaters in het Engeland van Shakespeare’s tijd): een groep die werkte vanuit een antroposofische benadering van het acteren en spreken, de door Rudolf Steiner ontwikkelde Spraakvorming (Sprachgestaltung in het oorspronkelijke Duits, de Engelsen noemen het Speech formation). Ik deed daar zelf indertijd ook aan en wist al hoe moeilijk die idealen in de praktijk te brengen zijn. Ik merkte dan ook weinig van die uitgangspunten bij de betreffende opvoering en het acteren was van het niveau van goedwillende amateurs. En toch: altijd als ik As you like it lees, zie ik de beelden van die desbetreffende productie voor me. De acteurs die Rosalind en Celia speelden, de verliefde Orlando, de verbannen Duke in the Forest of Arden, de twee slechteriken (gespeeld door dezelfde acteur): Orlando’s broer Oliver en de kwaadaardige Duke die zich meester had gemaakt van de troon van zijn voorganger; de clown Touchstone (die ook in het dagelijks leven optrad als clown en ons Commedia dell‘Arte leerde), de melancholische Jaques; zelfs de kleinere rollen als de worstelaar Charles, country wench Audrey en country bumpkin William: ik zie het allemaal nog zo voor me en het is inmiddels 30 jaar geleden.

En ondanks dat het allemaal niet echt geweldig was, genoot ik er toch van, omdat deze mensen de geest van het stuk wel goed wisten te vangen; het is één van Shakespeare’s meest positieve en blijmoedigste stukken en heel plezierig om te ondergaan. Het is zijn meest verfijnde komedie, Shakespeare op zijn mozartiaans.

Shakespeare zelf moet van het stuk gehouden hebben. We weten dat hij de rol van Adam speelde, de deugdzame oude knecht die trouw aan Orlando en geheel vrij van zonde is. Van al Shakespeare’s stukken is dit hetgene dat, zo veel als maar mogelijk is, in het aardse Rijk van het Goede is gesitueerd, evenzeer als King Lear en Macbeth zich afspelen in een aardse Hel.

Dat Rijk van het Goede is The forest of Arden (genoemd naar Mary Arden, Shakespeare’s moeder), een plek die, ondanks de dichte begroeiing, altijd in zonlicht gehuld lijkt te zijn. Het is een mysterieuze plek, ook geografisch gezien valt niet goed te bepalen waar we zijn. Wellicht in Frankrijk, er is een associatie met de Ardennen, maar ook Robin Hood wordt genoemd en veel in het bos is bepaald Engels. De namen helpen ons ook niet verder, die zijn een mix van Engels en Frans (Amiens, de Boys etc.).

Het is een plek waar de schoonheid der natuur optimaal te genieten valt en je je helemaal ontspannen kan. Hier klinkt gelach en muziek, er worden liederen gezongen (As you like it bevat enkele van de bekendste Shakespeare songs); hier vinden we de goede dingen des levens, zoals rustieke eenvoud, praktische wijsheid en bovendien: de liefde. Maar er is ook volop dwaasheid, cynische humor en daarbij een voortdurende confrontatie tussen en vermenging van stadse hovelingen enerzijds en herders en boerenkinkels anderzijds. In die zin trekt As you like it de lijn van A midsummer night’s dream door, waar in het bos zich ook zo’n vermenging tussen verschillende groepen voltrekt. The forest of Arden, het bos bij Athene, het eiland van Prospero in Shakespeare’s laatste stuk the Tempest: het zijn alle drie plekken ver weg van de bewoonde wereld en de beschaving; magische plekken ook: zowel Oliver als de kwaadaardige Duke worden onmiddellijk bekeerd zodra zij het bos betreden (de laatste besluit zelfs zich daar als kluizenaar terug te trekken en Oliver trouwt met Celia). Het is een plek die zich geheel buiten de tijd schijnt te bevinden: “There is no clock in the forets.” The forest of Arden is de plek waar de verbannen hertog zijn domicilie heeft en waar hij en zijn gevolg ‘fleet the time carelessly, as they did in the golden age.’

Toch worden de bewoners van het bos wel degelijk geplaagd door de bijtende winterwind, er zijn ook schaduwplekken; Shakespeare’s realiteitszin is te groot om een rijk te kunnen scheppen waar enkel het goede heerst, zonder enige wanklank. Duke Senior moet óók toegeven dat zijn troep, door kwartier te maken in het bos, de herten verjaagd heeft: hij gebruikt hier zelfs het woord ‘usurp’, hetzelfde woord dat wordt gebruikt om de andere Duke aan te duiden, die zich meester heeft gemaakt van de troon. En diezelfde herten vallen wel degelijk ten prooi aan jagers. Maar in het algemeen kun je zeggen dat The forest of Arden de allerbeste plek is om te leven in heel Shakespeare.

Harold Bloom schat in, dat van de 39 stukken die Shakespeare schreef, ongeveer twee dozijn als absolute meesterwerken mogen gelden. Niemand zal ontkennen dat As you like it daarbij hoort. Sommigen rekenen het tot de geringste van die meesterwerken, maar dat is onterecht. Want je moet wel van Rosalind houden. Twelfth night is de enige Shakespeare komedie die qua niveau in de buurt van As you like it komt, maar Twelfth night heeft geen Rosalind. Shakespeare moet iets met die naam gehad hebben, hoewel hij zijn eigen dochters Susanna en Judith noemde. Maar zowel Berowne’s beoogde partner in Love’s Labour’s Lost als Romeo’s geliefde voordat hij Juliet ontmoet, heten Rosaline.

Falstaff, Hamlet en Cleopatra zijn grandioze dramatisch-literaire characters, maar ik ben er niet zo zeker van dat ik hen in het dagelijks leven tegen zou willen komen. Rosalind wel, zij is een personage om van te houden. Wellicht het meest bewonderenswaardige personage in Shakespeare.

De andere drie hebben hun schaduwkanten: Falstaff kan niet volledig tot ontwikkeling komen omdat hij afgewezen wordt door Hal; Hamlet gaat tenslotte ten onder in zijn zoektocht naar waarheid in het vergiftigde Elsinore en Cleopatra kan zich nooit helemaal geven aan haar Anthony omdat ze altijd de actrice blijft die zelf in het middelpunt wil staan.

Maar Rosalind werpt geen enkele schaduw. Ik heb hierboven gezegd dat The forest of Arden een plek is die op magische wijze altijd in zonlicht gehuld lijkt te zijn. Maar eigenlijk is daar weinig magie aan: Rosalind is de bron waar al het licht vandaan komt, als was zij de zon zelf. Zij is het stralende middelpunt van het stuk. Puur goud. Ze is de minst nihilistische protagonist in Shakespeare, hoewel Bottom the Weaver (Midsummer night’s dream) in de buurt komt, alsook de drie vrouwelijke slachtoffers Juliet, Ophelia en Desdemona, wier dood juist zo tragisch is omdat ze zo puur en onschuldig zijn.

Er is geen andere komedie van Shakespeare’s hand waarin de vrouwelijke hoofdpersoon zo centraal staat als in As you like it. Ze is net zo bepalend voor de handeling als Hamlet dat is in Hamlet. A.D. Nuttall noemt Rosalind één van Shakespeare’s impresario’s: figuren die, net als de Duke in Measure for Measure en Prospero in the Tempest, de plot regisseren, in As you like it met name: de juiste personen bij elkaar te brengen om te trouwen. De daadwerkelijke huwelijksvoltrekking wordt tenslotte gedaan door een godheid, Hymen, maar tot aan dat moment heeft Rosalind eigenlijk gefunctioneerd als een soort co-regisseur van Shakespeare.

As you like it kent genoeg interessante characters, maar ze vallen nagenoeg in het niet in de schaduw van Rosalind, met haar ruimhartige ziel en haar vrije geest (dat laatste is essentieel voor Rosalind: ze claimt bij uitstek de vrijheid om zichzelf te zijn). En: in tegenstelling tot Falstaff, Hamlet of Cleopatra is ze gelukkig. De esthetische weergave van geluk is een complexe kunst; de puurheid ervan wordt vaak besmeurd door oppervlakkigheid of sentimentaliteit. Rosalind komt zo dicht bij de weergave van puur geluk als maar mogelijk is. Ze is een personage dat tevreden is met zichzelf.

Haar metgezel Celia is in de eerste plaats een volgeling die Rosalinds bescherming geniet op hun tocht naar het woud, waar ze zonder de aanwezigheid van haar hartsvriendin, die geen enkele angst voelt en onmiddelijk thuis is in haar nieuwe omgeving, aanzienlijk minder gerustgesteld zou zijn geweest. De oude Adam, de herder Corin en Rosalinds vader Duke senior, zijn interessant genoeg, maar minor characters.

Orlando is een waardige geliefde voor Rosalind (vergelijk hem eens met de gelukzoeker Bassanio in The Merchant of Venice, of met de druilerige Orsino in Twelfth Night), maar zij overtreft hem in alle opzichten (zoals in Shakespeare de vrouwen vaak hun mannelijke geliefden de baas zijn). Eén van de mooiste demonstraties van Rosalinds intelligentie en gevatheid vind ik de zin die zij spreekt als Orlando klaagt dat hij zal sterven als Rosalind (en hij weet niet dat zij tegenover hem staat, want ze is als man verkleed) hem niet accepteert: “Men have died from time to time and worms have eaten them, but not for love.” ‘Grow up’, lijkt ze hem te willen zeggen. In intelligentie en wijsheid kan zij zich hier meten met Falstaffs prachtige antwoord aan de Lord Chief Justice, wanneer deze hem bekritiseert omdat Falstaff, als oude man, het zojuist had over zijn eigen ‘jeugd’: “My Lord, I was born about three o’clock in the afternoon with a white head and something of a round belly.”

(Orlando’s mooiste moment komt in een dialoog met Jaques die geen partij is voor Rosalind, maar ook hem niet de baas kan. Jaques vraagt hem hoe zijn geliefde heet. ‘I do not like her name’, zegt Jaques dan, waarop Orlando: ‘There was no thought of pleasing you when she was christened’, een zin die ik altijd in mijn hoofd herhaal als iemand zegt deze of die naam niet zo mooi te vinden.)

Eén van de raadsels rondom de plot van As you like it is waarom Rosalind zo lang vermomd blijft rondlopen en zich niet bekend maakt aan haar vader. Maar eigenlijk is de zoektocht naar haar vader niet de werkelijke reden dat Rosalind het bos is ingetrokken; de ware reden is dat zij Orlando op wil voeden, hem volwassen wil maken (zij is het allang, hij nog helemaal niet), een beter mens en een betere minnaar. Ze deelt die rol van opvoeder met Falstaff, die Prins Hal wil initiëren in de wijsheid van de straat.

Rosalind is een deskundige op het gebied van de liefde. Waar Falstaff aan de buitenkant blijft staan met zijn filosoferen over het begrip ‘honor’ en daarmee de politiek van de macht analyseert waaraan hij zelf uiteindelijk (als buitenstaander) ten onder zal gaan, analyseert Rosalind het begrip ‘liefde’ van binnenuit. Zij is tot over haar oren verliefd, maar is toch in staat bij zichzelf te blijven; ze beseft dat verliefdheid niet betekent dat je geheel versmelt met de ander en ziet nu al de mogelijke lange termijn consequenties als ze over jonge vrouwen zegt dat ‘the sky changes when they wed.’

Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat As you like it aan Rosalind een context biedt waarbinnen zij kan stralen. Het verdriet van Tragedy en de politieke verantwoordelijkheid van History zijn hier compleet afwezig. Rosalind kent geen Hal die haar afwijst, haar vader is geen Ghost die haar, zoals Hamlet, sinistere opdrachten meegeeft. Het enige waar ze mee te dealen heeft zijn Touchstone en Jaques – en die kan ze wel de baas.

Beiden zijn zeer uitgesproken characters en een vinding van Shakespeare zelf, want we vinden deze twee figuren niet terug in de bron die hij gebruikte, Thomas Lodge’s romance in proza, Rosalynd uit 1590 (destijds een heel recent werk dus). Maar beiden worden in de aanwezigheid van Rosalind tot respectievelijk een handige manipulator van woorden en een cynische ouwe zeur.

De laatste, Jaques, heeft duidelijk zijn tijd gehad. Hij is een reiziger die zich nu in het bos gesetteld heeft, maar veel van de wereld heeft gezien en daar altijd zijn cynische commentaar bij had. Hij neemt revanche op de wereld die hem niet langer genoegens meer schenkt, door haar nu als ziekelijk en vals te omschrijven: “Give me leave to speak my mind and I will through and through cleanse the foul body of the infected world.” Een mopperende cabaretier. Hij zou zich het liefst helemaal uit de samenleving terugtrekken, ware het niet dat de wereld hem zijn publiek moet leveren: hij kan niet zonder applaus. Een dilemma.

Hier is Jaques’ ontmoeting met Rosalind; hij maakt niets klaar bij haar: haar helderheid versus zijn demonstratieve, geposeerde zwaarmoedigheid:

J.: I pray thee pretty youth, let me be better acquainted with thee
R.: They say you are a melancholy fellow
J.: I am so, I do love it better than laughing
R.: Those that are in the extremity of either are abominable fellows and betray themselves to every modern censure worse than drunkards
J.: Why, ‘tis good to be sad and say nothing
R.: Why then, ‘tis good to be a post...
J.: It is a melancholy of mine own, the sundry contemplation of my travels, in which my often rumination wraps me in a most humourous sadness
R.: A traveller! By my faith, you have a great reason to be sad. I fear you have sold your own lands to see other men’s; then, to have seen much and to have nothing, is to have rich eyes and poor hands
J.: Yes, I have gained my experience
R.: And your experience makes you sad. I had rather have a fool to make me merry than experience to make me sad; and to travel for it too!

Jaques legt uiteindelijk het loodje, maar toont zich toch een waardig gesprekspartner, o.a. door Rosalinds zware verwijt dat het met zijn zelfgekozen melancholie niet meer dan ‘a post’ is te beantwoorden met het karakteriseren van die melancholie als origineel en individueel, ‘a melancholy of mine own.’ Want inderdaad, oorspronkelijkheid is een eigenschap die je Jaques moeilijk ontzeggen kan.

Hierna komt Orlando op en sluipt Jaques stilletjes weg, uitgeleide gedaan door Rosalinds ‘Farewell Monsieur Traveller’ en in de wetenschap dat de wijsheid die hij tijdens zijn reizen heeft opgedaan schril afsteekt tegen Rosalinds levenswijsheid.

Toch geeft Shakespeare aan Jaques enkele van de beste speeches van het stuk; volgens mij had hij een zekere voorliefde voor deze nep-melancholicus.

De eerste is zijn verslag van zijn eerste ontmoeting met Touchstone:

“A fool, a fool, I met a fool in the forest, a motley fool!... he drew a dial from his poke and looking on it with lack-lustre eye says, very wisely, ‘It is ten o’clock, thus we may see’, quoth he, ‘how the world wags. ‘Tis but an hour ago since it was nine and after one hour more it will be eleven and so, from hour to hour [in Touchstone’s dirty mind is de klank van ‘hour’ verweven met die van ‘whore’], we ripe and ripe and then from hour to hour we rot and rot and thereby hangs the tale.’ When I did hear the motley fool thus moral on the time, my lungs begun to crow like chanticleer, that fools should be so deep-contemplative and I did laugh, sans intermission.”

Voor even is Jaques van zijn obsessieve melancholie verlost...

Rosalind en Celia


vrijdag 9 december 2022

Over John Milton en diens Paradise lost, deel II

Er is iets helemaal mis met de God zoals die door Milton wordt gerepresenteerd in Paradise Lost, zoals ook met zijn Christus, die hemelse legeraanvoerder.
Maar wat betreft de representatie van die zoveel interessantere Satan: Miltons opzet heeft één grote tekortkoming en dat is dat we nooit het cruciale moment zien waarin Lucifer zichzelf ertoe veroordeelt gedegradeerd te worden tot de Satan van de onderwereld. In plaats daarvan zien we het verhaal verteld door de aartsengel Raphael, die een bezoekje brengt aan Adam en Eva (als alles nog koek en ei is, melk en honing; dus vóór de Zondeval) en hen verslag doet van wat er in de hemelsferen is voorgevallen. De geschiedenis zoals die verteld wordt door de overwinnaar en daarmee per definitie gekleurd:

“Fraught with envy against the Son of God, that day honoured by his Great Father [want natuurlijk is Raphael vanuit zijn functie verplicht God de vader Groot te vinden] and proclaimed Messiah king anointed [de gezalfde] could not bear through pride that sight and thought himself impaired.”

Vanuit Raphael gezien bewerkstelligt Lucifer door zijn trots en jaloezie zijn eigen ondergang; op grond van het bovenstaande zou je ook kunnen zeggen, vanuit zijn standpunt bezien: ‘he’s got a point’.

Maar waar het mij (en Bloom) vooral om gaat is dit: deze passage is zo buitengewoon on-shakespeareaans. Het dramatische moment ontbreekt, het moment waarop Lucifer ineenschrompelt tot Satan; we willen dat gedramatiseerd zien, niet achteraf verteld door een aartsengel. Dat is zo’n zwaktebod.

Het is op dit soort momenten dat Paradise Lost ineenzakt, om zich vervolgens weer helemaal op te richten met de terugkeer van de shakespeareaanse Satan, die nu zijn visie op het gebeuren kan laten horen:

“That we were formed then say’st thou?... [dat die God waarover we het steeds hebben alles geschapen zou hebben?? Nou, ons niet in ieder geval, wij zijn eeuwig en waren er altijd al, net als Zijne majesteit]... “Who saw when this creation was? Rememb’rest thou thy making, while the maker gave thee being? [echt niet, luidt het antwoord op deze retorische vraag]. We know no time when we were not as now; know none before us, self-begot, self-raised by our own quickening power.”

Satan, genegeerd, gepasseerd ten faveure van een groentje, benadrukt hier stellig dat hij eeuwig en zelfgeschapen is, geen product van de Jahwe-God, en gaat op pad om de nieuwe schepping en de daarin huizende wezens, dat alles bedoeld om hem en zijn trawant-engelen te vervangen, te ontregelen en kapot te maken.
Het punt is alleen: Iago slaagt er werkelijk in zijn God, de generaal die zijn bevelhebber is, totaal kapot te maken en de gehele werkelijkheid om hem heen tot chaos te reduceren; terwijl Satan tegenover een onverslaanbare, onsterfelijke God staat, die hij alleen kan pesten en dwarszitten, maar nooit en te nimmer vernietigen. Satan is niet zo’n briljant strateeg als Iago en stuit uiteraard op veel meer tegenstand, maar hij werkt op een veel grotere schaal: zijn doelwit is de gehele mensheid: de wezens die Gods nieuwe schepping bevolken.

Er zijn twee parallelle passages in Othello en Paradise Lost waarin zowel Iago als Satan zich verkneukelen over de schade die zijn op het punt staan aan te richten bij resp. Othello en Adam en Eva.

Iago:
“Look where he comes! Not poppy nor mandragora [stoffen die het bewustzijn benevelen] nor all the drowsy sirups in the world shall ever medicine thee to that sweet sleep which thou owest yesterday”.

Als Iago klaar is zal Othello nooit meer rustig slapen.

Hier staat Satan a.h.w. door het sleutelgat te gluren naar de totaal niets vermoedende Adam en Eva:
“Ah, gentle pair, you little think how nigh your change approaches, when all these delights will vanish and deliver thee to woe, more woe... league with you I seek [ook Iago doet zich aan  Othello voor als iemand die het beste met hem voor heeft], and mutual amity so straight, so close, that I with you must dwell, or you with me henceforth [maar ze worden zijn gevangenen]... Hell shall unfold, to entertain you two [entertain is wel een heel cynisch woord hier]; there will be room, not like these narrow limits, to receive your numerous offspring”.

Dat Satan zich zeer bewust is van zijn misdadige karakter en daar ook werkelijk voor kiest, blijkt uit de volgende woorden, een superb staaltje zelfkarakterisering:
“Which way I fly is Hell; myself am Hell; and in the lowest deep a lower deep still threatening to devour me opens wide, to which the Hell I suffer seems a heaven”.
Hoe duister en verstikkend het buiten ook is, de Hel binnenin mij, die ik overal met mij meedraag, is altijd nog erger.

Maar dit is niet de gehele waarheid. Deze Satan is ook een gekweld personage en zeker niet zonder een geweten: “Is there no place left for repentance, none for pardon left?”
Alleen: bij zijn aanhangers in de Hel kan hij deze twijfels niet laten zien, hij heeft nu eenmaal gezworen de strijdbijl weer op te nemen: “They little know under what torments I inwardly groan, while they adore me on the throne of Hell...”

Er is geen weg meer terug: “All good to me is lost; Evil be thou my good”.

Dit is helemaal een personage zoals dat door Shakespeare voor het eerst werd gecreëerd: complex, met een zich voortdurend ontwikkelend en veranderend, eindloos groeiend, steeds twijfelend innerlijk; het diepste zelf zoals dat voor het eerst naar buiten kwam in de soliloquis (alleenspraken) van Hamlet en zoals het hier voortraast in Satan.

Satan bij Milton is een heroïsche figuur, de meest heroïsche van het hele werk. De wijze waarop hij het universum doorkruist om van de Hel naar de aarde te komen heeft iets potsierlijks en onwaarschijnlijks. Het is dantesk, maar bij Dante is de wijze waarop Hel, Louteringsberg en Paradijs in kaart worden gebracht zoveel exacter en gedetaillerder en daarom ook zo veel geloofwaardiger dan bij Milton.

Bij Milton is de geografie van de Hel wel zo visueel als een muurschildering in koude, donkere tonen:

“Through many a dark and dreary vale they passed and many a region dolorous, over many a frozen, many a fiery alp, rocks, caves, lakes, fens, bogs, dens and shades of death: a universe of death”.

Echter: bij Dante is Satan een slachtoffer, hij zit muurvast in de Hel, zoals alles in dat grote gedicht van de Toscaan zijn vaste plaats heeft. Milton staat Satan echter toe zich te ontwikkelen en zijn focus is in de eerste plaats op de Vijand der mensheid, minder op Adam en Eva en zeker niet op God en Jezus. Daarom brengen we aan het begin van het gedicht zo veel tijd door in de Hel met haar zo weinig onderhoudende of aantrekkelijke bewoners.

Meteen aan het begin is er een beschrijving, in buitengewoon krachtige bewoordingen, van de val van de rebellerende engelen:

“Him the Almighty power hurled headlong flaming from the ethereal sky with hideous ruin and combustion down to bottomless perdition, there to dwell in adamantine chains and penal fire”.

We moeten goed bedenken dat, behalve Adam en Eva, alle figuren in Paradise lost van bovenmenselijke statuur en omvang zijn. Satan is enorm, gigantisch, zoals alleen uit al de beschrijving van zijn schild blijkt:
Het is ‘massy, large and round’, wat nog gewone aardse dimensies zijn; vervolgens is het een ‘broad circumference’: kosmische dimensies. In de volgende regel wordt het vergeleken met de maan, maar dan de maan zoals gezien door Galileo’s telescoop:
“... hung on his shoulders like the moon, whose orb through optic glass the Tuscan artist views at evening from the top of Fesole, to descry new lands, rivers or mountains in her spotty globe”.
En zo hetzelfde met zijn enorme speer ‘to equal which the tallest pine hewn on Norwegian hills, to be the mast of some great admiral, were but a wand’.

Al snel vindt Satan zijn makker Beelzebub; ze moeten zich na deze kansloze nederlaag zien te herpakken:

“What though the field be lost? All is not lost; the unconquerable will and study of revenge, immortal hate and courage never to submit or yield: and what is else not to be overcome? That Glory never shall his wrath or might exhort from me. To bow and sue for grace with suppliant knee and deifie his power ... that were low indeed, that were an ignominy and shame behind this downfall...”.

Wat een poëzie! dacht ik toen ik al deze regels voor het eerst las. En inderdaad, ze is zo plastisch en ongelofelijk krachtig!
Maar er zijn ook, temidden van deze taferelen in de Hel, regels vol prachtige lyriek, zoals in de Homerus-achtige vergelijking wanneer Milton de gevallen legers van Satan beschrijft en daarbij put uit de herinneringen aan zijn reis naar Italië:

“Thick as autumnal leaves that strew the brooks in Vallombrosa, where the Etrurian shades high overreached embower...”

In de hel bouwt Satan zijn eigen duivelsparlement, het Pandaemonium.
Het bouwwerk lijkt als door toverkracht te verrijzen:
“Anon out of the earth a fabric huge rose like an exhalation, with the sound of dulcet symphonies and  voices sweet”. Het is gigantisch en imposant en tegelijkertijd insubstantieel als een ademtocht.

De zitting die daar gehouden wordt en waarbij excentrieke duivels met namen als Moloch, Belial, Mammon en, uiteraard, ook Beelzebub hun opvattingen over de te volgen koers uiteen mogen zetten, zal misschien het een en ander te danken hebben aan de parlementszittingen waar Milton zelf bij aanwezig was. Iedere duivel krijgt zijn eigen stem, maar het is altijd onmiskenbaar Miltons taal, persoonlijk en onnavolgbaar.
Er zijn er, zoals Moloch, die voorstellen de hemel alsnog te bestormen, anderen die zich willen neerleggen bij de huidige situatie, totdat Beelzebub het nieuw te creëren Paradijs als het focuspunt van hun attentie voorstelt: “a place... another world, the happy seat of some new race...”

De essentie van het voorstel is: “to confound the race of mankind in one root and earth with hell to mingle and involve, done all to spite the great creator”: en meteen is het idee van de Zondeval geboren, nog voordat Adam en Eva goed en wel in het Paradijs aanwezig zijn.

Er zal echter iemand gevonden moeten worden die bereid is die nieuwe wereld te verkennen:
“In search of this new world, whom shall we find sufficient? Who shall tempt with wandering feet the dark unbottomed infinite abyss and through the palpable obscure find out his uncouth way, or spread his airy flight... what strength, what art can then suffice?... On whom we send, the weight and all of our last hope relies”.

Uiteindelijk is Satan zelf de enige die de moed heeft deze verkenningsvlucht uit te voeren; Satan “puts on his swift wings and towards the gates of hell explores his solitary flight”.

Om de Hel te kunnen verlaten moet hij eerst langs de poortwachters Sin en Death; Sin is klaarblijkelijk zijn eigen dochter, in volle wapenrusting uit zijn hoofd tevoorschijn gekomen – zoals Athena bij Zeus. Tevens heeft ze Death bij Satan verwekt. De passage met deze gruwelwezens en de afschrikwekkende parodie op moederschap en geboorte die zij bevat, is als een scène uit een horrorfilm, onsmakelijk en afzichtelijk in haar sexuele perversie. Maar als Sin de poort voor hem opent, overtuigd door Satan van het belang van zijn missie die, wanneer zij slaagt, het werkterrein van Sin en Death aanzienlijk zal uitbreiden – nl. tot de aarde en de mensheid -  ligt daar een uitgestrekte afgrond voor hem:

“Illimitable ocean without bound, without dimension, where length, breadth and height and time and place are lost; where eldest Night and Chaos, ancestors of Nature, hold Eternal anarchy, amidst the noise of endless wars and by confusion stand”.

Prachtig zoals deze regels de onmetelijkheid van de ruimte oproepen, de angst ook bij het aanschouwen van zo’n eindeloos univerum zonder richtingwijzers.
Maar Satan laat zich niet uit het veld slaan en gaat op weg. Uiteindelijk ziet hij in de verte de Hemel, “with opal towers and battlements adorned, of living sapphire, once his native seat”.
De plek waar hij uit verstoten is. En dan, ‘fast by hanging in a golden chain’: de aarde.

De eerste die hij ontmoet is de aartsengel Uriel; Satan, vemomd als een ‘stripling [jongeling] cherub’, vraagt hem de weg te wijzen.

Wanneer hij op aarde aankomt geeft hij eerst zijn grote speech tot de zon, die hierboven al aangehaald is (het oorspronkelijke begin van de geplande tragedie). Als hij niet meteen een ingang vinden kan springt hij over een muur heen en landt, ‘like a cormorant’ (aalscholver), in de top van de hoogste boom, de Boom des Levens.

Aangekomen in het Paradijs, is nu de tijd gekomen om Adam en Eva te introduceren:
“So hand in hand they passed, the loveliest pair that ever since in love’s embraces met, Adam the goodliest of men since born his sons, the fairest of his daughters Eve”.

De avond valt: “Now came still evening on and twilight grey” en de regels die dan volgen horen ongetwijfeld tot de fraaiste die Milton ooit schreef:

“... all but the wakeful nightingale; she all night long her amorous descant sung; silence was pleased: now glowed the firmament... these (Adam & Eve) lulled by nightingales embracing slept and on their naked limbs the flowery roof showered roses [ze slapen in een prieel dat geheel uit bloemen is opgetrokken], which the morn repaired. Sleep on, blest pair; and o yet happiest if ye seek no happier state...”.

Prachtige nocturnale poëzie, terwijl Adam and Eve tegen elkaar aanliggend slapen en dromen.
Milton schrijft met zoveel warme sympathie over het jonge paar en hun liefdesspel; het is duidelijk dat hij hen adoreert in hun onschuld en prille liefde. Aandoenlijk is de manier waarop hij beschrijft hoe Adam naar Eva kijkt: “He in delight, both of her beauty and her submissive charms, smiled with superiour love, as Jupiter on Juno smiles”.

Heel mooi zijn ook de regels waarin Adam aan Eva probeert duidelijk te maken dat er talloze wezens in het paradijs zijn die nooit aan hen in visuele vorm verschijnen:

“Millions of spiritual creatures walk the earth unseen, both when we wake and when we sleep... how often from the steep of echoing hill or thicket have we heard celestial voices to the midnight air... singing their great creator... their songs divide the night and lift our thoughts to heaven.”

Het zijn de ervaringen van een blinde zanger, die zich moet oriënteren op wat hij om zich heen ervaart...
En hij schrijft met evenveel plezier over de dieren in het Paradijs, de fruitbomen en het stromende water.

Ook de ochtend is idyllisch: “Now morn with her rosy steps in the eastern clime advancing, sowed the earth with orient pearl...”

Tegenhanger van al deze lyrische pracht is de stikjaloerse Satan die in het geniep het liefdespaar staat te bespieden en zijn plannetje al klaar heeft:

“Thus these two imparadised in one other’s arms shall enjoy their fill bliss on bliss, while I to hell am thrust, where neither joy nor love, but fierce desire, among our other torments not the least, still unfulfilled with pain of longing pines...” Maar er gaat hem een licht op: “O fair foundation laid whereon to build their ruin! Hence I will excite their minds with more desire to know and to reject envious commands, invented with design to keep them low whom knowledge might exalt equal to gods... Live while ye may, yet happy pair; enjoy, till I return, short pleasures, for long woes are to succeed.”

Maar nu komt Raphael; om hen te waarschuwen, noties van de dreiging van het Kwaad sijpelen het Paradijs binnen. Het is bepaald schattig hoe Adam en Eva de aartsengel een maaltijd bereiden en ondertussen vragen naar de fysieke behoeften van een toch puur geestelijk wezen.
Uiteindelijk krijgen zij van Raphael, het is hiervoor al ter sprake gekomen, het hele verhaal van de Val der Engelen en de strijd in de Hemel te horen; een grappig contemporain detail is hoe de duivel ter plekke buskruit en artillerie uitvindt en de engelen daarmee even op het verkeerde been zet.

Het gesprek met Raphael is lang en over verschillende boeken uitgesmeerd; tal van zwaarwichtige onderwerpen komen aan bod, want nu Adam een heuse aartsengel als gesprekspartner heeft (Eva blijft bescheiden op de achtergrond; filosofische en theologische discussies zijn klaarblijkelijk niets voor een vrouw), heeft hij nog wel een paar vragen. Die schepping bijvoorbeeld, hoe kwam die eigenlijk tot stand?

Het is het goddelijke Woord, de goddelijke Geest, die de chaos en de duisternis daarbuiten kalmeert en structureert:

“... darkness profound covered the abyss; but on the watery calm his brooding wings the spirit of God outspread and vital virtue infused.”

Het instrument van het gouden kompas komt ter sprake, dat William Blake later zijn scheppende god in handen zal geven en dat hij vond bij Milton, aan wie hij trouwens één van zijn lange epische gedichten gewijd heeft: het gedicht Milton.
Milton volgt het eerste Bijbelboek Genesis stap voor stap en doet dat plechtstatig maar nooit saai en op een buitengewoon gedisciplineerde wijze zonder overbodige uitweidingen. En het resultaat is werkelijk prachtig, een poëtisch equivalent van het Bijbelboek.

Er is een scheppingsdag die Adam zelf heeft meegemaakt: de zesde, als de mens geschapen wordt. En hij doet aan Raphael verslag van zijn eerste ervaringen: “all things smiled with fragrance and my heart with joy overflowed.”
Desondanks beklaagt hij zich bij God dat hij, ondanks alle weelde om hem heen, zich toch eenzaam voelt.
Ook dit is weer heel mooi:

Hoezo eenzaam, zegt God: “What callest thou solitude, is not the earth with various living creatures and the air replenished and all these to come and play before thee...” Tenslotte brengt God Adam toch in slaap en zendt hem de droom van de geboorte van Eva. Als hij wakker wordt is hij bedroefd dat de droom weg is, maar vervolgens ziet hij Eva in levende lijve voor zich staan:

“To the nuptial bower I led her blushing like the morn; all heaven and happy constellations on that hour shed their selectest influence; the earth gave sign of gratulation and each hill; joyous the birds; fresh gales and gentle airs whispered it to the woods.”

Tenslotte (eindelijk...) vertrekt Raphael: “So parted they, the angel up to heaven from the thick shade and Adam to his bower.”

We zouden bijna vergeten dat Satan nog steeds ergens rondsluipt in het Paradijs. Als we vervolgens Eva alleen tussen de bloemen zien, weten we al dat zij, in al haar naïviteit, een gewillig slachtoffer zal vormen. En natuurlijk weet Satan haar te verleiden. Als Eva vervolgens het verboden fruit naar Adam brengt is hij ontsteld, maar eet er toch van, uit liefde voor Eva. “They swim in mirth and fancy that they feel Divinity within them breeding wings”.

Voor even voelen zij zich godgelijk, maar schaamte en laag bij de grondse lustgevoelens volgen onmiddellijk daarop. Zij bedekken hun naaktheid met bladeren en beginnen elkaar verwijten te maken: “and of their vain contest appeared no end”. En het volgende stadium: Berouw.

Satans triomf is compleet. Hij keert terug naar zijn mede-duivels en maakt daar een spectaculaire entree. Plotseling beginnen alle duivels te sissen: ze zijn in slangen veranderd: de bijbelse straf voor het verleiden en tot zonde brengen van de mensheid.

In de laatste twee boeken, de boeken XI en XII komt Michael naar de aarde; hij raakt met Adam in gesprek en begint met hem op zijn huidige status te wijzen: “Since thy original lapse, true liberty is lost”
Vervolgens schetst hij hem de nabije en verre toekomst: in een visioen ziet Adam de moord van Kaïn op Abel en presenteert hem Kaïns (en zijn eigen) nageslacht; hij ziet de Ark van Noach en de Zondvloed, eindigend met het beeld van de regenboog; de toren van Babel, Abraham en de voorspelling van de machtige natie die uit hem zal groeien; Mozes in de Sinaï: het komt allemaal voorbij. En tenslotte datgene waar dit allemaal op uit moet draaien en de Zondeval moet repareren: de komst van de Messias.

Het is een opsomming die gekenmerkt wordt door een zekere matheid. Het grote drama is voorbij en moet nu in een allesomvattend kader worden geplaatst, maar het geheel is te weinig dynamisch; je mist Satan en zijn trawanten om voor wat dramatisch vuurwerk te zorgen. Zelfs de geboorte van Christus is weinig stralend in deze context; Adam richt zich tot de maagd Maria en Michael komt met Kruisiging en Verlossing op de proppen, maar je kunt je toch niet aan de indruk onttrekken dat Milton niet zoveel op had met Gods zoon (niet voor niets was hij een anti-Trinitarieër) en het concept van boetedoening voor de zonden van de mensheid. De hele expositie van het Christendom is iets wat hij even snel gedaan wil hebben en voltrekt zich in weinig opmerkelijke poëzieregels. De Opstanding, dé centrale gebeurtenis in het christendom, doet hij in welgeteld zes woorden: “so he dies, but soon revives”.
Zo, dat hebben we ook weer gehad.

Gelukkig is er dan nog ruimte voor een indrukwekkend slotbeeld, de laatste woorden van Paradise lost.
Adam en Eva zich maken op voor hun nieuwe taak en gaan gezamenlijk op weg:

“They hand in hand with wandering steps and slow through Eden took their solitary way”.

Paradise lost is een buitengewoon moeilijk en erudiet epos en daardoor voor buitenstaanders in eerste instantie vrijwel ondoordringbaar. Er is begeleiding en uitleg nodig om erin door te dringen en ik vrees dat steeds minder mensen die poging zullen wagen. Milton is nu eenmaal minder toegankelijk dan Shakespeare of, bijvoorbeeld Dickens, twee auteurs die zeker de tand des tijds zullen weerstaan. Paradise lost zal uiteindelijk, ben ik bang, een museumstuk worden waar alleen specialisten zich nog mee bezig zullen houden.

Dat dat een groot verlies is en het werk zeker een poging waard is, hoop ik in het bovenstaande te hebben aangetoond.

 

 

 

Shakespeare's King Lear, deel II

Lear, in diepe slaap, wordt op een draagbaar naar Dover gebracht (waar Cordelia met de Franse troepen inmiddels geland is, gewaarschuwd dat ...