De beroemdste speech uit A midsummernight’s dream (weer zo’n vanzelfsprekende kandidaat, net als Mercutio’s Queen Mab speech, voor verzamelbundels ‘the best of Shakespeare’), die van Theseus over verbeeldingskracht (‘imagination’) in relatie tot de ‘Lunatic, the lover and the poet’, sluit in feite aan op de passage over de muziek van de honden en drukt vooral uit wat het is dat de dichter, Shakespeare in dit geval, doet: hij heeft het vermogen een ‘airy nothing’ te vatten en het in de werkelijkheid te gronden, tot iets te maken wat solide en blijvend is:
“And as imagination bodies forth the form of things unknown, the poet’s pen
turns them to shapes, and gives to airy nothing a local habitation and a name”.
Illustratie: Het huwelijk van Theseus en Hippolyta
Toch is Theseus zeker geen pleitbezorger van het poëtische, hij is nogal ‘literal minded’, iemand die vooral voor ‘de feiten’ gaat en alles wat aan de verbeelding ontspruit daaraan duidelijk inferieur vindt, ondanks de mooie constructies die goede dichters (dat wil hij best wel toegeven) er van maken. Maar de Realiteit, dat is alledaagse taal en ervaring, daarin dienen we ons te bekwamen, in alles wat dient tot praktisch nut. En hij ontzegt de lyriek of wat we ervaren als we hevig verliefd zijn, de toegang tot zijn versie van de Realiteit.In die zin is het nogal tegenstrijdig dat deze beroemde speech over verbeeldingskracht door Shakespeare is toegewezen aan zo’n non nonsense figuur.
Hippolyta, die
veel intelligenter is dan Theseus (vrouwen zijn in Shakespeare stukken mannen
in dat opzicht wel vaker de baas), heeft daar wél gevoel voor; zoals zij het
uitdrukt: “But all the story of the night told over, and all their minds
transfigured so together, more witnesses than fancy’s images [het is meer dan
louter fantasie] and grows together to something of great constancy, but,
howsoever, strange and admirable”. Een omschrijving van wat goede poëzie
vermag.
Theseus’ antwoord hierop is tekenend: “More strange than true. I never may believe
these antique fables”.
Verbeelding,
‘imagination’, het woord heeft toch vaak een negatieve klank, zeker bij iemand
als Theseus; het refereert dan aan iets dat niet echt is, niet zijn basis heeft
in de realiteit. Maar het is iets totaal anders dan fantasie, duimzuigerij. Het
gaat hier om de notie die later de Romantics het woord hebben gegeven:
Imagination, niet als een schimmenwereld, maar als een nieuwe, gloeiende,
tintelende realiteit, even werkelijk als de ‘echte’ wereld, als je ervoor open
staat tenminste.
Het geldt
niet alleen voor het toneelstuk van de handwerkslieden, maar voor het hele tableau
dat zich zojuist voor ons ontrold heeft. Is er iets insubstantiëler dan een
midsummernight’s dream? Waar hebben we naar zitten kijken? Schaduwen,
droombeelden.
“That you have but slumbered here while these visions did appear. And this weak and idle theme, no more yielding but a dream”.
Maar met behulp van onze verbeeldingskracht is de droom een Visioen geworden, een directe waarneming van een onzichtbare wereld, de transsubstansiatie van de zintuiglijke wereld in iets... ja in wat eigenlijk?
Transsubstansiatie, een groot woord misschien, maar het is zeker van toepassing op het avontuur van Bottom, die (samen met Puck) het meest memorabele personage is in het stuk. Ik zei al eerder dat hij mijn favoriet is en Harold Bloom illustreert waarom: indien Bottom, zo beweert Bloom, net als Kafka’s Gregor Samsa in een reusachtige kever werd veranderd, zou zijn goede humeur nog steeds intact zijn. Hij heeft geen donkere kanten, wat ik van de elfen niet meteen beweren zou. En hij is de clown van het stuk, maar wel een wijze clown.
Bottom symboliseert het aardse, het langzaam-bedachtzame. Bij wijze van practical joke tovert Puck een ezelshoofd op zijn romp. Desondanks wordt Titania verliefd op hem: “And I will purge thy mortal grossness so”, zegt zij tegen hem, “that thou shalt like an airy spirit go”. En dat is exact wat er gebeurt. Omdat zij hem een droom zendt, Bottom’s dream. Zijn ontwaken daaruit is hét hoogtepunt van het stuk. Er is niets in Shakespeare’s vroege werk dat dit overtreft.
“I have had
a most rare vision. I have had a dream, past the wit of any man to say what
dream it was. Methought I was – there is no man can tell what... The eye of man
had not heard, the ear of man hath not seen, man’s hand is not able to taste,
his tongue to conceive, nor his heart to report, what my dream was”.
Natuurlijk
zijn die verhaspelingen komisch bedoeld. Maar ze hebben ook een andere
resonantie. De verwijzing is naar de eerste Paulusbrief aan de Korinthiërs
(2:9):
“Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart
is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen die hem liefhebben”.
Bottom
lijkt Paulus’ uitspraak op een hopeloze manier door elkaar te hutselen, maar
tegelijkertijd verdiept hij deze. Paulus, die in het daaraan voorafgaande
hoofdstuk sprak over de wijsheid van de wereld als dwaasheid, wil onze geesten
naar een plaats leiden waar normale categorieën niet langer van toepassing
zijn; Bottoms woeste taalspel roept bij ons het idee op van een realiteit aan
gene zijde van categorieën. Bottom is een clown die tegelijkertijd een
visionair is. De waarheden van zijn bodemloze droom suggereren een nieuw soort
mens met nieuw geopende zintuigen (in de zin van William Blake) die in een
synesthetische eenheid samenkomen.
Dit is het
wonder van de verbeelding – ‘imagination’ – het ontwaken van een spiritueel
leven in een aards wezen als Bottom. Als Bottom verlost kan worden, dan geldt
dat ook voor alle materie.
Harold
Goddard wijst erop dat op het toneel deze scène meestal louter gelach opwekt,
het is hilarisch. Het is natuurlijk ook heel grappig, maar het is meer dan dat.
Die lach zou doorgloeid moeten zijn van schoonheid en een pathos dat tranen
opwekt, want het is tegelijkertijd een heel aangrijpend moment.
“It is
called Bottom’s dream, because it hath no bottom”.
En inderdaad, dit is de ‘diepste’ speech van het stuk.
Dit is de Shakespeare die later de dood van Falstaff op zo’n ontroerende manier
zal beschrijven, het bijna ondragelijke drama van King Lear creëert, maar ook
Caliban en Ariel (die voor Prospero is wat Puck voor Oberon is, een assistent)
in the Tempest, het volgende stuk
waarin het bovennatuurlijke zo’n prominente rol zal spelen en waar A midsummernight’s dream nu al op
profetische wijze naar lijkt te verwijzen.
Een vraag die ik al eerder stelde: is dit inderdaad het luchthartige stuk waar het vaak voor gehouden wordt, één en al lyriek en spel, droom en liefde, of zijn er toch ook overblijfselen in te vinden van de mythen waar het stuk op terug grijpt en die ook zeker hun duistere kanten hadden.
Zijn de Elfen louter onschuldige wezens?
Aan het eind van het stuk komen de Elfen het paleis en de drie daar slapende huwelijksparen zegenen. Ze dansen ‘trippingly’, hun coupletten zijn in luchtige tetrameters en toch ligt de nadruk op de gevaren die de slapenden van buitenaf bedreigen: de ‘screeching bird of death’, de brullende leeuw, de huilende wolf, de Natuur die de toekomstige kinderen van de drie echtparen kan tekenen met wratten, hazelip of littekens. Echter: het kwaad wordt benoemd, maar de erkenning ervan impliceert ook het afweren van het gevaar. Want dat is waar de Elfen voor zijn gekomen: bescherming. “Not a mouse shall disturb this hallowed house”.
De Elfen
compliceren de problemen die de geliefden hebben steeds verder, maar ze lossen
ze tenslotte ook weer op. Immers, zoals Oberon opmerkt: “We are spirits of
another sort”, waarmee hij bedoelt: niet kwaadwillend.
Het is
tekenend dat de Elfen, zelf luchthartige wezens, zich bewust zijn van zowel de
schoonheid van de Natuur, als de ruigheid ervan en het gevaar dat erin schuilt.
Ze zijn bovenmenselijke wezens, maar maken ook fouten. Ze zijn liefdevol en
vriendelijk, maar kunnen ook jaloers zijn, neerbuigend, of gewoon heel kwaad.
Hun dansen kunnen zowel een afspiegeling zijn van kosmische orde als van chaos,
zoals de ruzie tussen Oberon en Titania over het jongetje uit India, dat zij
geadopteerd heeft (en waar ze misschien al te zeer aan verslingerd is geraakt),
maar hij graag in zijn gevolg zou hebben: “I do but beg a little changeling boy
to be my henchman” (d.w.z.: een page aan zijn hof). Maar Titania zegt dat ze
een belofte heeft gedaan aan de overleden moeder van het jongetje: “... for her
sake do I rear up her boy and for her sake I will not part with him”.
Om de een
of andere reden, die niet helemaal duidelijk wordt, is het voor Oberon
buitengewoon belangrijk de beschikking te krijgen over het jongetje; de ruzie
tussen hen beiden hierover leidt tot ‘distemperature’, verstoring van de
natuurlijke orde, overstromingen en misoogsten: een macrokosmische ramp.
Ondanks
alle lyrische schoonheid lijkt het erop dat Shakespeare zich ervan bewust was
dat zijn komedie en haar characters af en toe gevaarlijk dicht tegen tragedie
aan zitten. De hier gebezigde woorden ‘chaos’, ‘verstoring’ en ‘ramp’ spreken
wat dat betreft boekdelen. En: het toneelgezelschap van handwerkslieden
presenteert ‘the most lamentable comedy and cruel death of Pyramus and Thisbe’,
niet het meest voor de hand liggende stuk bij een huwelijksceremonie. Dit
tragische verhaal van twee jonge geliefden die tot zelfmoord worden gedreven
door een combinatie van ouderlijke tegenwerking en toeval, is in feite een
antieke versie van de plot van Shakespeare’s vorige stuk Romeo and Juliet. (Mercutio refereert er daar zelfs aan).
De
conclusie die ik in mijn vorige stuk, over Shakespeare’s tragedies, trok lijkt
ook hier weer van toepassing: komedie en tragedie liggen vaak heel dicht bij
elkaar. Toen heb ik een aantal komedie-elementen in tragedies opgesomd; nu
blijkt zelfs een verderlichte, lyrische komedie als A midsummernight’s dream ook duistere kanten te hebben.
Maar laat
ik eindigen met nog wat verwijzingen naar de schoonheid van dit stuk, dat door
G.K. Chesterton zelfs werd aangeduid als het allermooiste van Shakespeare.
Ik wil nog het een en ander zeggen over de dialogen tussen Oberon en Titania, omdat die zo veel sublieme poëzie bevatten. Schitterend is de wijze waarop Titania de bovengenoemde macrokosmische ramp beschrijft die zowel de natuur als de mensenwereld bedreigt:
“The ox hath therefore stretched his yoke in vain, the ploughman lost his sweat, and the green corn hath rotted ere his youth attain’d a beard, the fold stand empty in the drowned field, and crow are fatted with the murrion flock, the nine man’s morris is filled up with mud and the quaint mazes in the wanton green for lack of tread are undistinguishable”
Geen enkele
Shakespeare poëzie uit de stukken die aan de Dream vooraf gaan had deze
uitzonderlijke kwaliteit.
Een wel
heel bijzonder visioen wordt door Oberon opgeroepen als hij Puck erop uitstuurt
het plantje te vinden waarmee Titania betoverd kan worden, zodat hij zijn zin
kan doordrijven:
“Thou rememberest since once I sat on a promontory and heard a mermaid on a
dolphin’s back uttering such dulcet and harmonious breath that the rude sea
grew civil at her song and certain stars shot madly from their spheres to hear
the sea maid’s music”.
Ja, zegt Puck, dat weet hij nog wel.
“That very
time I saw, flying between the cold moon and the earth, Cupid all armed: he
took at a fair vestal, throned in the West, and loosed his love shaft smartly
from the bow”. De pijl mist echter zijn doel ... “and the Imperial votress
passed on, in maiden meditation, fancy free”.
Echter,
precies op de plek waar de pijl neerkwam groeide een bloem, ‘before milk-white,
now purple with love’s wound’: love in idlness – precies die bloem moet Puck nu
gaan plukken voor Oberon.
Dit is
poëzie van een ongelofelijk hoog niveau, maar wat ook bijzonder is aan deze
passage: het is Shakespeare’s grootste en meest directe eerbetoon aan Queen
Elizabeth I, die waarschijnlijk bij de première van A midsummernight’s dream aanwezig is geweest. Zij is de ‘fair
vestal’ (een maagd), de ‘Imperial votress’ uit de tekst. Natuurlijk kan een
pijl van Cupido de Virgin Queen niet raken; in plaats daarvan wordt het
bloemtje tot een universeel liefdeskruid, dat een wereld aan erotische
mogelijkheden voor anderen opent, maar wel ten koste van chaos en willekeur.
Weer zo’n
schitterende passage, wanneer Oberon Puck wijst waar Titania slaapt, zodat hij
de toverdrank bij haar kan aanbrengen.
“I know a bank where the wild thyme blows, where oxlips and the nodding violet
grows, quite over-canopied with luscious woodbine, with sweet musk-roses and
with eglantine.
There sleeps Titania sometime in the night, lulled in these flowers with dances
and delight”.
De plot van A midsummernight’s dream is complex, chaotisch en warrig. Het is (met Love’s Labour’s Lost en the Tempest) één van de weinige stukken waarvoor Shakepeare zelf de plot verzon, meestal bewerkt hij bestaande verhalen. Dat was ook wel verstandig; het verzinnen van een goede plot was één van de weinige dramatische talenten die Shakepeare niet gegeven was, hoewel hij hier alle verhaallijnen op een uiterst kunstige manier weet samen te brengen.
De grote kwaliteit van het stuk zit niet in de plot. En ook niet in de personages deze keer: in de meeste andere stukken is karakterisering één van Shakepeare’s sterkste punten, hier zijn eigenlijk alleen Puck en Bottom heel goed uitgewerkt. De vier geliefden zijn zelfs totaal inwisselbaar.
Maar ik
hoop met het citeren van enkele van de mooiste passages hierboven een kleine indruk
te hebben gegeven van wat de grootste kwaliteit van dit stuk is: de exquise
poëzie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten